Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
LEZEN / les 3 / H1.4 / Opbouw en indeling
Lezen 3
De opbouw van een tekst
1 / 54
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
54 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
60 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Lezen 3
De opbouw van een tekst
Slide 1 - Tekstslide
Vooraf:
Elke presentatie in Lessonup hoort bij een stukje lesstof uit NU Nederlands.
Op de laatste slide van de presentatie vind je de bijbehorende opdrachten uit Nu Nederlands.
Die opdrachten maak je in de digitale leeromgeving van Nu Nederlands.
Slide 2 - Tekstslide
Deze Lessonup hoort bij:
Hoofdstuk 2, paragraaf 1.4 (NU Nederlands) *onderdeel
Opbouw en indeling
*
Slide 3 - Tekstslide
Wat leer je in deze Lessonup:
Kennis ophalen van de vorige Lessonup
Uitleg over de indeling van teksten
Uitleg over signaalwoorden en tekstverbanden
Slide 4 - Tekstslide
Vorige keer:
Tekstdoelen: informeren, instrueren, overhalen & overtuigen
Voor welk publiek is een tekst bedoeld
Weet je het nog?
Slide 5 - Tekstslide
Advertentie op Instagram.
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen
Slide 6 - Quizvraag
Nieuwsartikel over de toeslagenaffaire.
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen
Slide 7 - Quizvraag
Uitnodiging voor een examenfeestje.
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen
Slide 8 - Quizvraag
Je schrijft een brief aan de gemeente over de overlast van hangjongeren in jouw straat. Je wilt dat daar tegen opgetreden wordt.
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen
D
overhalen
Slide 9 - Quizvraag
Indeling tekst : titel
De titel verraadt al veel
Het trekt de aandacht; ga je de tekst lezen of niet?
De titel noemt vaak al het onderwerp
Slide 10 - Tekstslide
Indeling tekst: inleiding
Eerste deel van de tekst
Het onderwerp wordt geïntroduceerd
Vanaf de eerste zinnen weet je waarover de tekst gaat
Bestaat meestal uit één alinea
Slide 11 - Tekstslide
Indeling tekst: middenstuk
De verschillende kanten van een onderwerp komen aan de orde
Dit gebeurt met behulp van deelonderwerpen
Bijvoorbeeld: een tekst over phishing
Deelonderwerpen kunnen dan zijn: gevaarlijke e-mails, criminaliteit, financiële schade, aangifte doen bij de politie, etc.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is een deelonderwerp?
A
Verschillende dingen die over het onderwerp verteld worden.
B
Als er 2 onderwerpen in een tekst zitten.
C
Als de tekst niet echt een onderwerp heeft.
D
Een ander woord voor onderwerp.
Slide 13 - Quizvraag
Indeling tekst: slot
Laatste alinea van een tekst
Het belangrijkste uit de tekst wordt nog eens herhaald of samengevat
Slide 14 - Tekstslide
Waar vind je de deelonderwerpen in een tekst?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot
Slide 15 - Quizvraag
In welk deel van de tekst maak je kennis met het onderwerp?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot
Slide 16 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van een tekstindeling?
A
Inleiding, middenstuk met tussenkopjes, slot
B
Inleiding, slot, middenstuk
C
Inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
D
Titel, inleiding, middenstuk met eventueel tussenkopjes, slot
Slide 17 - Quizvraag
Inleiding
Middenstuk
Slot
Dit deel is opgedeeld in alinea's
Het onderwerp wordt benoemd
De lezer wordt nieuwsgierig gemaakt
Aandachttrekker: er wordt bijv. een vraag gesteld of een probleem besproken.
Een samenvatting van de tekst
Er wordt bijv. een vraag beantwoord of een oplossing bij een probleem besproken.
De tekst wordt stap voor stap uitgewerkt
Een conclusie
Slide 18 - Sleepvraag
Wat is de juiste volgorde van deze tekst?
Slide 19 - Tekstslide
Wat is de juiste volgorde van de tekst?
A
A-B-C-D
B
B-C-D-A
C
D-A-C-B
D
C-D-A-B
Slide 20 - Quizvraag
Waarom gebruik je signaalwoorden in een zin?
Je verbindt zinnen en woorden met elkaar;
Je maakt verbanden in je tekst duidelijk
;
Daardoor kan de lezer jouw tekst beter begrijpen;
Welke signaalwoorden zijn er?
Slide 21 - Tekstslide
Ik hou van zon, strand
en
zee.
Ik wil graag die sneakers kopen,
maar
ik heb mijn salaris nog niet binnen.
Omdat
het regent, blijf ik binnen.
Voorbeelden:
De dikgedrukte woorden zijn signaalwoorden; wat doen ze in de zin?
Slide 22 - Tekstslide
Ik hou van zon, strand
en
zee.
= opsomming
Ik wil graag die sneakers kopen,
maar
ik heb mijn salaris nog niet binnen.
= tegenstelling
Omdat
het regent, blijf ik binnen.
= reden
Voorbeelden:
De dikgedrukte woorden zijn signaalwoorden; wat doen ze in de zin?
Slide 23 - Tekstslide
Een verband kan zijn:
Volgorde:
eerst, daarna, tenslotte.
Opsomming
: en, ook.
reden of argument
: want, omdat.
tegenstelling
: maar, echter, toch.
oorzaak-gevolg
: doordat, waardoor, daardoor.
toelichting of voorbeeld
: bijvoorbeeld, zo, zoals.
doel-middel
: daarvoor, zodat.
samenvatting:
kortom, al met al, met andere woorden.
conclusie
: dus, kortom.
Slide 24 - Tekstslide
Volgorde:
Eerst
pak je de trein naar Arnhem.
Daarna
pak je de bus naar de Thorbeckestraat.
Vervolgens
loop je nog 2 minuten.
Dan
heb je jouw bestemming bereikt.
Je geeft een volgorde aan. Je doet dingen stap voor stap.
Slide 25 - Tekstslide
Nog een voorbeeld:
Eerst
ga ik ontbijten.
Daarna
stap ik onder de douche.
Ten slotte
kleed ik mij aan.
Wat als je de signaalwoorden
niet
gebruikt:
Ik ga ontbijten. Ik stap onder de douche. Ik kleed mij aan .... wat vind je beter?
Slide 26 - Tekstslide
Opsomming:
In de supermarkt koop ik eieren, melk
en
brood.
Als ik op vakantie ga neem ik een zwembroek, tandenborstel
en
handdoek mee.
Ook
neem ik mijn telefoon mee.
Slide 27 - Tekstslide
Wat zijn de signaalwoorden?
Eerst ga ik op bezoek bij mijn moeder. Daarna ga ik wat drinken met mijn vrienden.
A
Eerst - Op
B
Met - Wat
C
Op - Wat
D
Eerst - Daarna
Slide 28 - Quizvraag
Reden of argument:
Ik ga vanmiddag naar de kapper (uitspraak), want mijn haar is veel te lang (reden).
Ik ga niet met het vliegtuig (uitspraak), omdat ik hoogtevrees heb (reden).
'Want'
en
'omdat'
zijn signaalwoorden.
Slide 29 - Tekstslide
Ik ga morgen niet naar school, [ ...] ik ben ziek.
Welke signaalwoord hoort tussen de haakjes?
A
En
B
Eerst
C
Want
D
Maar
Slide 30 - Quizvraag
Oorzaak/gevolg
Doordat
de treinen niet rijden(oorzaak), kom ik te laat op mijn werk (gevolg).
Bij de bakker was al het brood al uitverkocht (oorzaak).
Daardoor
moest Achmed naar de supermarkt om brood te halen (gevolg).
Slide 31 - Tekstslide
Er is kortsluiting geweest in de fabriek. [ ... ] werken de machines niet.
Welke signaalwoord hoort tussen de haakjes?
A
Daardoor
B
Want
C
En
D
Ten slotte
Slide 32 - Quizvraag
Ik ga morgen niet naar school, want ik heb geen zin.
Reden of oorzaak/gevolg ?
A
Reden
B
Oorzaak/gevolg
Slide 33 - Quizvraag
Oorzaak/gevolg
en
reden/argument
lijken op elkaar.
Het verschil:
Bij reden/argument heb je de vrijheid om te kiezen. Je kunt dus kiezen wat je wilt doen. Doe je het wel of doe je het niet?
Ik ga mijn kamer niet schoonmaken, want ik heb geen zin.
> je hebt de keuze om je kamer schoon te maken. Je kunt het ook niet doen.
Bij oorzaak/gevolg geen keuze. Als de treinen niet rijden, kun jij daar niks aan doen.
Slide 34 - Tekstslide
Tegenstelling:
Bert was op tijd,
maar
Henk was te laat.
Jij zou het geld overmaken,
echter
heb ik nog niks ontvangen.
In Arnhem is het mooi weer,
maar
in Nijmegen regent het heel hard.
Slide 35 - Tekstslide
Toelichting of voorbeeld
Door corona heeft de school maatregelen genomen.
Zo
zijn veel lessen online.
In de praktijklessen leer je veel,
zoals
leidingen leggen.
Slide 36 - Tekstslide
Ik had geen zin in dat feest, maar toen ik er was vond ik het wel leuk.
Wat is het signaalwoord?
A
Dat
B
Maar
C
Het
D
In
Slide 37 - Quizvraag
Ik had geen zin in dat feest, maar toen ik er was vond ik het wel leuk.
Welk verband?
A
Volgorde
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Reden
Slide 38 - Quizvraag
Doel-middel
Ik heb spijkers gehaald bij de bouwmarkt (middel),
zodat
ik kan doorwerken (doel).
De NS wil geen volle treinen (doel).
Daarvoor
reizen studenten buiten de spits (middel).
Slide 39 - Tekstslide
Het bestuur wil het risico op een besmetting verlagen. Daarom moet iedereen een mondkapje dragen.
Om welk verband gaat het hier?
A
Reden
B
Oorzaak-gevolg
C
Doel-middel
D
Volgorde
Slide 40 - Quizvraag
Samenvatting
We hebben veel gedaan vandaag: gezwommen, lekker gegeten en een film gekeken.
Al met al
was het een leuke dag!
Het was een top verjaardag. Ik heb veel cadeaus gekregen.
Kortom
super!
Slide 41 - Tekstslide
Conclusie
Het was veel te druk in de stad. Ik kon niet eens parkeren.
Kortom
:
dat doe ik niet meer.
Je bent te laat, het huiswerk is niet gemaakt. We zijn
dus
niet tevreden.
Slide 42 - Tekstslide
Schilderen op een regenachtige dag was niet echt een goed idee. Kortom: dat ga ik niet meer doen.
Om welk verband gaat het hier?
A
Samenvatting
B
Conclusie
C
Voorbeeld
D
Reden
Slide 43 - Quizvraag
Nu volgen nog wat oefenvragen
Slide 44 - Tekstslide
Ik heb ruim een uur gesport, toch ben ik niet moe.
Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
Ruim
B
Niet
C
Ik
D
Toch
Slide 45 - Quizvraag
Ik heb ruim een uur gesport, toch ben ik niet moe.
Wat is het verband in deze zin?
A
Reden
B
Oorzaak/gevolg
C
Tegenstelling
D
Volgorde
Slide 46 - Quizvraag
De treinen rijden niet. Daardoor moet ik met de bus.
Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
Niet
B
Met
C
Daardoor
D
De
Slide 47 - Quizvraag
De treinen rijden niet. Daardoor moet ik met de bus.
Wat is het verband in deze zin?
A
Oorzaak/gevolg
B
Reden
C
Tegenstelling
D
Opsomming
Slide 48 - Quizvraag
Eerst bereid je de couscous. Daarna bak je de kip.
Wat zijn de signaalwoorden in deze zin?
A
Eerst - de
B
De - daarna
C
Wat - eerst
D
Eerst - daarna
Slide 49 - Quizvraag
Eerst bereid je de couscous. Daarna bak je de kip.
Wat is het verband in deze zin?
A
Opsomming
B
Volgorde
C
Reden
D
Tegenstelling
Slide 50 - Quizvraag
Ik heb melk, brood en eieren gekocht in de supermarkt.
Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
In
B
En
C
De
D
Het
Slide 51 - Quizvraag
Ik heb melk, brood en eieren gekocht in de supermarkt.
Wat is het verband in deze zin?
A
Volgorde
B
Reden
C
Opsomming
D
Tegenstelling
Slide 52 - Quizvraag
Controle voor jezelf:
Je weet nu dat teksten een vaste indeling hebben.
Je herkent de verschillende tekstonderdelen.
Je hebt kennisgemaakt met signaalwoorden en tekstverbanden.
Slide 53 - Tekstslide
De opdrachten:
Als je alles hebt begrepen ga je zelfstandig aan de slag met de opdrachten in NU Nederlands:
Paragraaf 1.4
opbouw en indeling
Opdracht 1 t/m 4
Slide 54 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Kappers - les tekstverbanden & signaalwoorden
Oktober 2024
- Les met
37 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Kappers - les tekstverbanden & signaalwoorden
19 dagen geleden
- Les met
37 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
LEZEN / les 4 / H2.3 / tekstverbanden & signaalwoorden
Maart 2022
- Les met
40 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
LEZEN tekstverbanden & signaalwoorden 2F
Maart 2024
- Les met
41 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Week 3 klas 1
September 2022
- Les met
28 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Nu Nederlands 3F Lezen 2
April 2022
- Les met
25 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Lezen 2.3 (Les uit NN)
November 2022
- Les met
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Nu Nederlands 3F Lezen 2
Februari 2024
- Les met
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1