Signaalwoorden

Signaalwoorden
Meest voorkomende signaalwoorden en verbanden

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Signaalwoorden
Meest voorkomende signaalwoorden en verbanden

Slide 1 - Tekstslide

signaalwoorden?

Slide 2 - Woordweb

Doelen

Slide 3 - Tekstslide

Wat is een signaalwoord?
- Verbindingswoorden

-Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s
-Ze zijn belangrijk: je kunt snel zien waar een tekst naartoe gaat, het wordt op he examen gevraagd. Ook in andere talen: bijvoorbeeld in het Engels: signposts/linking words

Slide 4 - Tekstslide

Tijdsverband
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Vroeger, toen mensen nog geen telefoon hadden, stuurden ze wel eens een vogel met een boodschap. Later werd alles veel makkelijker. 

Slide 5 - Tekstslide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens, eerst

eerst pak je de bloem
daarna de melk
vervolgens de eieren
daarna mix je alles en bak je een pannenkoek.


Slide 6 - Tekstslide

Zij werkte hard om te kunnen winnen.
Wat is het signaalwoord?

Slide 7 - Open vraag

Overeenkomst
Zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

De panda, evenals de kraai, is een bedreigde diersoort.

Slide 8 - Tekstslide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Doordat het regent, ben ik niet gaan sporten.

Slide 9 - Tekstslide

Doel – middel
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

We volgen deze les door middel van het volgen van een LessonUp.

Slide 10 - Tekstslide


Voorbeeld/ toelichting
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Bedreigde diersoorten, zoals panda's worden beschermd.

Slide 11 - Tekstslide

Verklaring / argument
Want, omdat, daarom, dus vanwege, immers,


Slide 12 - Tekstslide

Voorwaarde
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat, mits

We zullen op vakantie gaan, als we genoeg geld hebben gespaard.


Slide 13 - Tekstslide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Al met al heb je het goed gedaan!

Slide 14 - Tekstslide

Wel soort tekstverband zie je hier?
Je mag mee op reis, mits je je tas hebt gepakt.
A
Tegenstelling
B
Voorwaarde
C
Oorzaak- gevolg

Slide 15 - Quizvraag

In de eerste plaats ben ik een verzamelaar van schilderijen van Mondriaan.
Wat is het signaalwoord/uitdrukking?

Slide 16 - Open vraag

Welk soort tekstverband zie je hier:
Ik ging douchen, nadat ik had gesport
A
Oorzaak- gevolg
B
Doel- middel
C
Tijd

Slide 17 - Quizvraag

Welk tekstverband is dit?

Slide 18 - Open vraag

Het sneeuwde al enige dagen hevig waardoor de skipistes gesloten werden.
Wat is het signaalwoord?

Slide 19 - Open vraag

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen/alinea's leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het deelonderwerp
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 20 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor voorbeeld?
A
toch
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 21 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor argument?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 23 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
daarnaast
C
echter
D
zo

Slide 24 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
integendeel
B
echter
C
tegenover
D
maar

Slide 25 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 26 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 27 - Quizvraag

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
Zoals
B
Ten slotte
C
Hoewel
D
Denk aan

Slide 28 - Quizvraag