Le 30 janvier - LA FAMILLE

Lundi, le 30 janvier
: Bonjour !
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lundi, le 30 janvier
: Bonjour !

Slide 1 - Tekstslide

La famille
Aujourd'hui: lundi, le 30 janvier

- Familieleden benoemen
- Zin ontkennend maken
- Het bezittelijk voornaamwoord
- Het werkwoord avoir (hebben)

Slide 2 - Tekstslide

La famille
Hierna volgt een filmpje.

Probeer zoveel mogelijk woorden te herkennen!

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

De ontkenning
De Nederlandse woorden niet en geen bestaan in het Frans uit twee woorden: ne....pas
Ne staat voor de persoonsvorm en pas direct erna. Kijk maar:


Je comprends (ik begrijp het)
Je ne comprends pas (ik begrijp het niet)


Ne verandert in n'  voor een klinker of stomme h.
Je n'aime pas le pizza (ik hou niet van pizza)
Je n'habite pas à Paris (ik woon niet in Parijs)

Slide 5 - Tekstslide

Maak deze zin ontkennend:
Ma soeur a onze ans.

Slide 6 - Open vraag

"Je n'ai pas dix ans". Waarom staat hier N' in plaats van NE?

Slide 7 - Open vraag

Het werkwoord avoir (hebben)
De meest gebruikte Franse werkwoorden zijn: Être (zijn) en Avoir (hebben). 
In bijna ieder Frans gesprek en iedere tekst kom je ze tegen. Wil je jezelf voorstellen? Ook dan is het handig om deze werkwoorden te kennen. 
We beginnen met avoir

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

AVOIR (hebben)


Opdracht 1
Maak het werkblad over het werkwoord avoir en over het persoonlijk voornaamwoord

Opdracht 2
Oefen online met het werkwoord avoir (link op volgende dia). Klik op avoir en dan op confirmer.












Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

L'arbre généalogique: La classe parle en duo !
Opdracht 3
Vul jouw stamboom in (in je mapje).  Maak vervolgens tweetallen en stel elkaar vragen over jullie familie. Noteer de antwoorden die je op jouw vragen krijgt zodat je kunt navertellen hoe de familie van je klasgenoot eruit ziet.
Bijvoorbeeld: 
- Tu as des frères et des soeurs? (heb je broers en zussen?)
- Ta mère, elle s'appelle comment? Ton père, il s'appelle comment? (hoe heet je moeder? / hoe heet je vader?)
- Tu as une grand-mère, un grand-père? etc 
- Comment il / elle s'appelle? (hoe heet hij / zij?)
- Il/elle a quel âge? (hoe oud is hij /zij?)
etc.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Maak ontkennend:
Je parle néerlandais (ik spreek Nederlands)

Slide 14 - Open vraag