zelfstandig naamwoord en lidwoord havo 1

Woordsoorten hoofdstuk 2
zelfstandig naamwoorden en lidwoorden
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten hoofdstuk 2
zelfstandig naamwoorden en lidwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Lezen!
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben we gisteren gedaan?

Slide 3 - Open vraag

Vandaag:
  • Woordsoorten: zelfstandig naamwoord en lidwoord.
  • Huiswerk maken en vragen stellen.

Slide 4 - Tekstslide

Even herhalen noem de werkwoorden:
Anouk heeft veel cadeautjes op haar verlanglijstje staan.
A
Anouk
B
heeft
C
staan
D
heeft staan

Slide 5 - Quizvraag

Noem het werkwoord:
Het meisje danst.
A
het
B
meisje
C
danst

Slide 6 - Quizvraag

Noem het zelfstandig naamwoord (zn)
Het meisje danst.
A
het
B
meisje
C
danst

Slide 7 - Quizvraag

Noem het lidwoord:
Het meisje danst.
A
het
B
meisje
C
danst

Slide 8 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord (zn)
Mens, dier, ding, plant of gevoel
Ook een eigennaam
Kenmerken:
- ev en mv
- verkleinwoord
- lidwoord voorzetten

Slide 9 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
De, het en een
Een lidwoord hoort bij een zn
Tussen het lw en het zn kunnen andere woorden staan
De prachtige, witte sneeuw

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn de ww?
Gisteren zat de kat in de tuin en keek naar de auto van de buren.
A
zat
B
keek
C
zat, keek
D
gisteren

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn de zn?
Gisteren zat de kat in de tuin en keek naar de auto van de buren.
A
gisteren, kat, tuin, keek, auto, buren
B
kat, tuin, auto, buren
C
zat, kat, tuin, keek, auto, buren
D
gisteren, in, van, buren

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn de lw?
Gisteren zat de kat in de tuin en keek naar de auto van de buren.
A
in, de, en, de
B
de, de, de, de
C
een, de en, de
D
het, de en een

Slide 13 - Quizvraag

Waar of niet waar:
Walter is een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Chris heeft zondag lekker uitgeslapen.
Welke woordsoort is Chris in deze zin?
A
onderwerp
B
zelfstandig naamwoord
C
lijdend voorwerp
D
werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Maken opdrachten:

Kijk goed waar je bent gebleven met het huiswerk.
Denk aan de regel.

Stel je vragen als je iets moeilijk vindt. 

Slide 16 - Tekstslide