Zukunft

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Was machen wir heute

1. Hast du deine Eltern befragt? - Schritt 6 - Wir werden jetzt Schreiben; 

Bitte schreibe minimal 80 W

Hast du die Wörter gelernt? 

Kennst du die Wörter?

1. misschien

2. zich redden

3. waarderen

4. contacten leggen

5. op het gebiet van

6. bepalen

7. iets presteren

8. vorm geven

9. serieus nemen

10. vrijwillig

11. een interview afnemen

12. de passie

13. de carriere 

14. de route, het pad

Übersetze untenstehende Sätze ins Deutsche:

1.  Omdat ik bij jet bedrijf werk, kan ik contacten leggen. 

2. Ik weet niet of deze baan mijn toekomst is. 

3. Marko neemt zijn werkgever niet serieus. 

4. Mijn Broeder presteert niet veel in de les maar hij wordt als automonteur gewaardeerd. Mein 

5. Op de weg ernaartoe ga je bepalen of je deze carrière wilt. 

6. Ik weet niet wanneer het marktonderzoek beoordeeld wordt, maar voordat (bevor)  wij het doen, moeten we naar de advocaat gaan. 

Übersetze untenstehende Sätze

1.  Omdat ik bij jet bedrijf werk, kan ik contacten leggen. 

Weil ich bei dem Unternehmen arbeite, kann ich Kontakte knüpfen. 

2. Ik weet niet of deze baan mijn toekomst is. Ich weiß nicht, ob diese Stelle meine Zukunft ist. 

3. Marko neemt zijn werkgever niet serieus. Marko nimmt seinen Arbeitgeber nicht ernst. 

4. Mijn Broeder presteert niet veel in de les maar hij wordt als automonteur gewaardeerd. Mein Bruder leistet nicht viel im Unterricht aber wird als Automechaniker geschätzt. 

5. Op de weg ernaartoe ga je bepalen of je deze carrière wilt. Auf dem Weg dahin wirst du bestimmen ob du diese berufliche Laufbahn willst. 

6. Ik weet niet wanneer het marktonderzoek beoordeeld wordt, maar voordat (bevor)  wij het doen, moeten we naar de advocaat gaan. Ich weiß nicht, wann die Marktforschung bewertet wird, aber bevor wir es machen, müssen wir zu dem(zum) Anwalt gehen. 

Welche Präpositionen kennst du? 

Die Wechselpräpositionen  - wie lautet die Regel?

Übung 14 - 15 Seite 24 - 25

Übung 14 Seite 24 - 25

1 von / 3. Fall / feste Präposition

2 auf / 4. Fall / Wechselpräposition 7/2-Regel

3 vor / 3. Fall / Wechselpräposition ergens zijn/waar

4 unter / 4. Fall / Wechselpräposition ergens naartoe gaan/waarheen

5 neben / 4. Fall / Wechselpräposition ergens naartoe gaan/waarheen

6 zu / 3. Fall / feste Präposition

7 auf / 4. Fall / Wechselpräposition 7/2-Regel

8 durch / 4. Fall / feste Präposition

Übung 15 Seite 24 - 25

1 Der Bus fährt zur Fabrik.

2 Die Arbeiter laufen in die Fabrik.

3 Die Arbeiter stehen vor der Fabrik.

4 Die Maschine wird von einem Arbeiter bedient.

5 Die Büroangestellte läuft durch die Tür.

6 Die Blumen sind für den Mitarbeiter.

oscarromerotalen.nl

Noch etwas Übung mit den Signalwörtern 

duits.net

duits.net

www.nubeterduits.nl

Arbeit mit dem Büchlein

Schritt 7A - Als Hausaufgabe

Schritt 7B

Schritt 8 

Schritt 6

Schritt 7

Hausaufgabe: Du machst Schritt 7 zu Hause; Du lernst?wiederholst Wörter A und B; Du lernst/ wiederholst die Signalwörter. Wiederhole die Grammatik, die für dich noch "schwer" ist.