One or ones & present continuous

One/ones
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

One/ones

Slide 1 - Tekstslide

Grammar explanation: Indirect Speech
Grammar explanation: one/ones

Je gebruikt one (enkelvoud) of ones (meervoud) wanneer je een zelfstandig naamwoord verderop in de zin wilt herhalen. 

The old red pencil was nicer that the new one.
Do you prefer the blue jeans or the grey ones?

Slide 2 - Tekstslide

Which films do you like best? I like the one/ones that are realistic.
A
one
B
ones

Slide 3 - Quizvraag

You've got expensive books and cheap one/ones.
A
one
B
ones

Slide 4 - Quizvraag

Do you have a favourite band? I really like this one/ones.
A
one
B
ones

Slide 5 - Quizvraag

Cartoons? I really like the one/ones made by Disney.
A
one
B
ones

Slide 6 - Quizvraag

Which magazine can you recommend? I would choose that one/ones.
A
one
B
ones

Slide 7 - Quizvraag

Ik kan de Present Continuous maken.
to be (zijn)
AM
ARE
IS
werkwoord
ING
+
+

Slide 8 - Tekstslide

Ik weet wanneer ik de Present Continuous gebruik.


  • now / at the moment / listen, ..... / look, .....
  • de handeling duurt even (aan het praten, aan het slapen, aan het lezen, etc.)

Slide 9 - Tekstslide

Oh ja!
sommige werkwoorden eindigen op een 'stomme e'
(je schrijft hem wel maar je hoort hem niet)
move - moving
drive - driving
hope - hoping
make - making

Slide 10 - Tekstslide

Oh ja! Oh ja!
sommige werkwoorden krijgen een verdubbeling van de medeklinker
run - running
plan - planning
swim - swimming
stop - stopping

Slide 11 - Tekstslide

I .......... (listen) to music at the moment.
A
am listening
B
are listening
C
is listening

Slide 12 - Quizvraag

They .......... (read) the book The city of bones.
A
are reading
B
am reading
C
is reading

Slide 13 - Quizvraag

Look! The dog .......... (play) with the ball.
A
is play
B
is playing
C
are play
D
are playing

Slide 14 - Quizvraag

... Max Verstappen .......... (race) at the track?
A
is raceing
B
are racing
C
is racing
D
are racing

Slide 15 - Quizvraag

We .......... (not drink) some tea.
A
am not drinking
B
are not drinking
C
is not drinking

Slide 16 - Quizvraag