Voordat je gaat lezen, ga je je eerst een beeld vormen van de tekst. Met wat voor soort tekst heb je te maken? Is het een advertentie, een ingezonden stuk, een artikel, een verhaal enzovoort?
Slide 3 - Tekstslide
1A
Waarom is dit handig om te weten?
Als je weet wat de bedoeling is van de tekst kan je de vragen makkelijker beantwoorden.
Slide 4 - Tekstslide
1B
Tekstsoorten en tekstdoelen
- informeren : kennis delen
- amuseren : vermaken, ontspannen
- activeren : aansporen tot actie
- overtuigen : je mening of idee veranderen
Slide 5 - Tekstslide
2A
Je kunt op verschillende manieren lezen :
Skimmen of globaal lezen: je gaat de tekst snel lezen, omdat je ongeveer wilt weten waar de tekst over gaat. Je doet dat door naar opvallende stukjes te kijken en van iedere alinea de eerste en de laatste zin te lezen.
Bij een vraag over de hele tekst, ga je skimmen. Je gaat zoeken naar aanwijzingen voor het antwoord.
Slide 6 - Tekstslide
2AA
Bij globaal lezen pas je ELZA toe: je leest de
Eerste en/of
Laatste
Zin van elke
Alinea
Door deze zinnen te lezen kom je achter de hoofdzaken van een alinea. De KERNZIN dus.
Slide 7 - Tekstslide
Bij vragen naar bepaalde informatie, ga je scannen. Als de vraag bijvoorbeeld is hoeveel iets kost, ga je op zoek naar bedragen.
2B
Scannen of zoekend lezen: je moet zoeken naar bepaalde informatie. Als je dat gevonden hebt, hoef je de rest van de tekst niet te lezen.
Slide 8 - Tekstslide
Intensief lezen: Hierbij neem je de tekst woord voor woord, regel voor regel, door. Je moet de tekst dus helemaal BEGRIJPEN.
2C
Als er in een vraag regelnummers gegeven worden, is het vaak de bedoeling dat je de gehele alinea intensief leest.
Slide 9 - Tekstslide
Intensief lezen: tekst helemaal begrijpen. Je bent dan op zoek naar het HOOFDONDERWERP en de HOOFDGEDACHTE
2D
Hoofdonderwerp: over wie of wat gaat de tekst. (1 of een paar woorden, geen zin)
Slide 10 - Tekstslide
Bij meerkeuzevragen, staan de vragen gewoonlijk op volgorde van de tekst. Lees alleen de vraag en het stukje waar volgens jou het antwoord in staat. Probeer vervolgens zelf een antwoord te geven en vergelijk dat met de antwoorden die gegeven zijn. Kies dan het antwoord dat het meest op jouw antwoord lijkt. Kom je er niet uit, dan is het vaak een kwestie van een paar keer 'heen en weer' lezen.
3
Slide 11 - Tekstslide
Intensief lezen: tekst helemaal begrijpen. Je bent dan op zoek naar het HOOFDONDERWERP en de HOOFDGEDACHTE
2E
Hoofdgedachte: wat wordt er over het onderwerp in de tekst verteld. Altijd 1 zin. (meestal 1e of laatste alinea van de tekst)
Slide 12 - Tekstslide
Onbekende woorden
Bij lezen (en luisteren) heb je zelf geen invloed op de woorden die worden gebruikt. Je zult woorden tegenkomen die je niet kent. Als je te veel woorden niet kent (meer dan 10%), zul je moeite hebben met de tekst. Onbekende woorden hoeven echter niet altijd problemen op te leveren of opgezocht te worden in het woordenboek. Er zijn manieren om achter de betekenis van een woord te komen:
4
Slide 13 - Tekstslide
4A
probeer de betekenis te raden door de hele zin goed te lezen.
kijk of het woord lijkt op een Nederlands woord of een andere taal die je kent.
Slide 14 - Tekstslide
5
Signaalwoorden:
opsomming: en,ook,bovendien, ten eerste, ten tweede