woordenschat
1 / 11
Lesduur is: 2 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent:
de gloed
de gloed
A
het zachte licht
B
Het harde licht
C
Iets wat nieuw is
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent:
magnetisch
magnetisch
A
Dingen van elkaar afduwen
B
de kracht om dingen naar zich toe te halen
C
Een zuigende kracht
Slide 3 - Quizvraag
Wat betekent:
de atmosfeer
de atmosfeer
A
de laag lucht die om de aarde zit
B
De kring om de maan
C
Alle zuurstof op de aarde
Slide 4 - Quizvraag
Wat betekent:
aantrekken
aantrekken
A
Dat je heel knap bent
B
aan een touw trekken
C
naar zich toehalen
Slide 5 - Quizvraag
Wat betekent:
bovennatuurlijk
bovennatuurlijk
A
Plantjes die op de zolder staan
B
niet-menselijk, goddelijk
C
Als je boven aan de trap staat
Slide 6 - Quizvraag
Wat betekent:
zich uitstrekken over
zich uitstrekken over
A
komen tot en met
B
dat doe je wanneer je net wakker wordt
C
Wanneer je hele lange benen hebt
Slide 7 - Quizvraag
Wat betekent:
ideaal
ideaal
A
Als je een idee hebt
B
het allerbest of allerfijnst
C
Iets wat heel vervelend is
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent:
spotten
spotten
A
voelen
B
ruiken
C
Zien
Slide 9 - Quizvraag
Wat betekent:
Het fenomeen
Het fenomeen
A
iets wat voorkomt, bijvoorbeeld in de natuur
B
Een anemoon
C
Iemand die heel gemeen is
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent:
zich afspelen
zich afspelen
A
Samen buiten spelen
B
Iets wat gebeurd op een plek
C
Wanneer je een film kijkt
