1: R Ik weet welke informatie in een uitnodiging moet staan
2: T1 Ik kan herkennen wat goede en minder goede zinnen zijn om in een uitnodiging te gebruiken
3: T2 Ik kan uitleggen wat er wel en niet goed is aan een uitnodiging.
4: I Ik kan zelf een uitnodiging schrijven waar alle belangrijke informatie in staat.