In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Waar of niet waar?
1. Mutaties veroorzaken alleen maar problemen!
2. Een somatische gen mutatie kan afwijkende kinderen veroorzaken.
Slide 2 - Tekstslide
Bij pasgeboren baby's halen ze een beetje bloed weg om te laten testen. Een kind wordt getest en ze ontdekken dat het een metabolische afwijking heeft die PKU wordt genoemd. Het kind zal een speciaal dieet moeten volgen. Geen van de ouders vertoont symptomen van deze ziekte. De ouders willen nog een kind. Hoe groot is de kans dat hun tweede kind ook PKU heeft?
Slide 3 - Open vraag
Slide 4 - Tekstslide
Genen, allelen, loci and chromosomen
Een gen codeert voor een eiwit. Deze eiwitten zullen bepaalde (erfelijke) eigenschappen hebben.
Elk gen bevindt zich op een vaste plek op het genoom. Deze plek wordt een locus (meervoud: loci) genoemd.
Elk gen kan verschillende varianten hebben. Een genvariant wordt een allel genoemd.
Omdat een diploïde organisme twee kopieën van elk chromosoom heeft (homoloog), zal dit organisme twee loci van elk gen hebben. Deze kunnen dezelfde of verschillende allelen dragen.
Slide 5 - Tekstslide
Twee allelen per locus of gen
Twee dezelfde allelen? HOMOZYGOOT
Twee verschillend allelen? HETEROZYGOOT
Slide 6 - Tekstslide
Bestudeer het plaatje.
Wat is waar?
Dit organisme is.....
Slide 7 - Tekstslide
Dominantie
In veel gevallen is één allel dominant. Dit betekent dat wanneer een individu heterozygoot is, alleen het dominante allel het fenotype zal bepalen.
Het andere allel wordt recessief genoemd.
Slide 8 - Tekstslide
Een zwart cavia mannetje wordt gefokt met een wit cavia vrouwtje. Ze krijgen 20 individuen als nakomelingen die allemaal zwart zijn. Welk allel is dominant? Leg uit waarom.
Slide 9 - Open vraag
Chinchilla's (lijken op cavia's) doen het anders. Er wordt een zwart en een wit exemplaar gekweekt en ze krijgen tal van nakomelingen. In tegenstelling tot cavia's zijn deze nakomelingen allemaal donkergrijs. Geef een mogelijke verklaring voor dit afwijkende fenotype.
Slide 10 - Open vraag
Incomplete dominantie
Soms beïnvloedt het recessieve allel het fenotype maar een klein beetje.
Soms zijn beide allelen gelijkmatig dominant bij het bepalen van het fenotype.
Een homozygote plant met twee allelen voor rode bloemen heeft rode bloemen.
Een homozygote plant met twee allelen voor witte bloemen heeft witte bloemen.
Een heterozygote plant met zowel een allel voor rode bloemen als voor witte bloemen heeft eigenlijk roze bloemen.
Omdat beide allelen even dominant zijn, bepalen beide samen het fenotype.
Het resulterende fenotype wordt een intermediair fenotype genoemd.
Slide 11 - Tekstslide
Letternotatie voor genen en allelen
Volledige dominantie
De letter is toegewezen aan het gen *
dominante allel: hoofdletter A
recessief allel: kleine letter a
Genotypen:
homozygoot dominant: AA
heterozygoot: Aa en aA**
homozygoot recessief: aa
* = als je zelf een letter kiest, kies dan een letter die een andere hoofdletter heeft dan kleine letter.
** = de hoofdletter MOET eerst worden genoteerd.
Slide 12 - Tekstslide
Een erwtenplant met groene zaden (erwten) wordt gekruist met een plant met gele zaden.
ALLE nakomelingen hebben groene erwten Wat is het genotype van beide ouderplanten? Wat is het genotype van de nakomelingen? Gebruik de letter K en/of k om de allelen aan te geven.
Slide 13 - Open vraag
Oorlel
Of je oorlel al dan niet aan je hoofd vastzit, is een erfelijke eigenschap die monogenetisch is. Het wordt veroorzaakt door één enkel gen. Het allel voor losse oorlellen is dominant.
Welke zaadcellen zal een heterozygote vader produceren?
Slide 14 - Tekstslide
Johan Mendel
Wetten van overerving van eigenschappen ontdekt en geformuleerd in 1866
Slide 15 - Tekstslide
Herhaling...
Slide 16 - Tekstslide
Herhaling...
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Wetten van Mendel
Mendel heeft drie wetten gevormd;
- De uniformiteitswet: als je twee homozygote individuen met elkaar kruist, dan zijn de F1-nakomelingen onderling identiek.
- De splitsingswet: Als de F1-generatie onderling kruist, krijg je nakomelingen met verschillende genotypen. Daarbij komen de kenmerken in een vaste getalverhouding tot uiting:
3:1 bij dominant-recessieve overerving
1:2:1 bij partiële (of co-) dominantie.
- De onafhankelijkheidswet: de verschillende kenmerken worden onafhankelijk van elkaar overgeërfd (indien ze op verschillende chromosomen liggen).
Slide 20 - Tekstslide
Heterozygoot
Een vader die heterozygoot is voor het oorlel gen krijgt een kind bij een moeder die ook heterozygoot is.
Welke voortplantingscellen produceren deze ouders?
Slide 21 - Tekstslide
Kruisingsschema's
Voortplantingscellen (=gameten) van de ouders langs de assen van de tafel
in de tabelcellen: mogelijke genotypen van de nakomelingen:
Voorbeeld
kans dat een zaadcel met het recessieve gen een eicel bevrucht is 1/2
kans dat de eicel zelf het recessieve allel heeft is 1/2
kans dat zygote beide recessieve genen heeft is daarom 1/2 * 1/2 = 1/4
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Maak de volgende opdracht op papier. Een man die heterozygoot is voor aangehechte/losse oorlellen heeft een kind bij een vrouw met aangehechte (recessieve) oorlellen. Bereken de kans dat het kind ook aangehechte oorlellen heeft. Leg je antwoord uit met een kruisingsschema.
Slide 26 - Open vraag
Bij pasgeboren baby's halen ze een beetje bloed weg om te laten testen. Een kind wordt getest en ze ontdekken dat het een metabolische afwijking heeft die PKU wordt genoemd. Het kind zal een speciaal dieet moeten volgen. Geen van de ouders vertoont symptomen van deze ziekte. De ouders willen nog een kind. Hoe groot is de kans dat hun tweede kind ook PKU heeft?