In deze les zitten 44 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Afweer van het organisme
Slide 1 - Tekstslide
Pathogenen (ziekteverwekkers)
- Bacteriën (niet alle!)
- Schimmels
- Virussen
- Parasieten
- Gifstoffen
Infectie: een pathogeen is je inwendige milieu binnengedrongen (bloed/ weefselvloeistof/ lymfe/cel)
Slide 2 - Tekstslide
1e verdedigingslinie
Dekweefselcellen (epitheelcellen) beschermen de mens tegen ziekteverwekkers en andere schadelijke invloeden van buiten.
Dekweefselcellen bevinden zich in de huid en in de wand van organen die direct in verbinding staan met de buitenwereld.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Huid
De huid beschermt tegen ziekteverwekkers, tegen kou/ warmte en tegen UV straling.
Vacht, vetlaagje onder de huid (in het onderhuids bindweefsel), zweetklieren, pigment.
Slide 5 - Tekstslide
Huid: kou/ hitte
Bij kou: minder doorbloeding van de huid -> minder warmteverlies
Bij hitte: meer doorbloeding van de huid -> meer warmteverlies + verdamping van zweet.
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Andere epitheelcellen
Op plekken waar geen huid, zit produceren epitheelcellen:
Traanvocht (met anti-bacterie-enzymen)
Slijm (vangt ziekteverwekkers en stof) -> slijmvliezen
Zoutzuur (in de maag - doodt ziekteverwekkers)
Ook hebben deze epitheelcellen soms trilharen die het slijm naar buiten werken. Bijvoorbeeld in de luchtpijp.
Slide 8 - Tekstslide
Fagocyten/ macrofagen/vreetcel
Fagocyten is een groep van de witte bloedcellen die lichaamsvreemde zaken opeten. De macrofagen, een deelgroep van de fagocyten, doen dit vooral.
Fagocytose: het omsluiten van een lichaamsvreemd ding en het afbreken/ verteren ervan. Ze kunnen door de wand van haarvaten heen in het weefsel komen.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Herkenning
Je witte bloedcellen (macrofagen en lymfocyten) kunnen lichaamsvreemde cellen en stoffen herkennen aan de herkenningseiwitten aan de buitenkant van cellen en virussen. Die eiwitten heten antigenen.
Slide 11 - Tekstslide
Herkenning
Je witte bloedcellen weten welke antigenen in je lichaam thuishoren = lichaamseigen (van je eigen cellen en van je goede bacteriën, bijvoorbeeld in je darm) en dus ook welke er niet in thuis horen = lichaamsvreemd.
Slide 12 - Tekstslide
Activering van de specifieke afweer
Na fagocytose van een ziekteverwekker breekt de macrofaag de indringer af en plaatst vervolgens het lichaamsvreemde antigeen van de ziekteverwekker op zijn eigen celmembraan (aan de MHC-II).
Slide 13 - Tekstslide
Activering van de specifieke afweer
De macrofaag wordt daarmee een Antigeen Presenterende Cel (APC).
Hij gaat nu in een lymfeknoop of de milt op zoek naar een T-helpercel met een receptor die past op het gepresenteerde antigeen.
Slide 14 - Tekstslide
Specifieke afweer
De specifieke afweer is gericht op een specifieke ziekteverwekker.
De specifieke afweer wordt verworven (=verkregen) gedurende het leven.
Slide 15 - Tekstslide
Activering van de specifieke afweer
Inactieve T-helpercellen (Th)
hebben elk een unieke antigeen-receptor.
Als de antigeen receptor van een T-helpercel past op het antigeen dat door de APC wordt gepresenteerd dan wordt de Th-cel actief.
Slide 16 - Tekstslide
Activering van de specifieke afweer
De Th-cel activatie is de eerste
stap in het activeren van de specifieke afweer!
Slide 17 - Tekstslide
1: niet specifieke afweer
BINAS 84L
Slide 18 - Tekstslide
2: Antigeen presentatie (APC)
BINAS 84L
Slide 19 - Tekstslide
3: Activatie T helpercellen
BINAS 84L
Slide 20 - Tekstslide
4: Activatie cytotoxische T cellen
-> celdood geinfecteerde cellen
BINAS 84L
Slide 21 - Tekstslide
Tc cellen
De Tc-cellen (cytotoxische T cellen) herkennen lichaamscellen die geïnfecteerd zijn door een virus (en soms ook kankercellen).
Ze maken de cellen kapot door het celmembraan stuk te maken -> lysis (cel loopt leeg)
(mbv stofje perforine)
Slide 22 - Tekstslide
5: Activatie B cellen
BINAS 84L
Slide 23 - Tekstslide
6: Plasmacellen -> antistoffen
BINAS 84L
Slide 24 - Tekstslide
Plasmacellen
Plasmacellen maken antistoffen aan.
Antistoffen worden ook wel immunoglobulines genoemd of antilichamen.
Antistoffen binden aan de ziekteverwekker en maken deze dood en/ of maken deze makkelijk herkenbaar en dus voedsel voor fagocyten.
Slide 25 - Tekstslide
Verloop van een infectie
Na verloop van tijd is de infectie bestreden en moet de afweer-reactie ook weer worden stopgezet (deze kost veel energie).
Hiervoor zorgen T-suppressorcellen.
Deze remt de B-cellen en daarmee de
vorming van antistoffen.
Slide 26 - Tekstslide
Pasgeboren kinderen
Zelf de infectie doormaken
Antistoffen inspuiten
Vaccineren
Natuurlijk
Kunstmatig
P
a
s
s
i
e
f
A
c
t
i
e
f
Slide 27 - Tekstslide
Antigenen op de bloedcellen
Op je rode bloedcellen zitten óók antigenen.
Afhankelijk van welke antigenen er op je rode bloedcellen zitten heb je een bepaalde bloedgroep.
Slide 28 - Tekstslide
Antigenen op de bloedcellen
Bloedgroep A Bloedgroep AB
Bloedgroep B Bloedgroep 0
Slide 29 - Tekstslide
Antistoffen in bloedplasma
Bloedgroep A Bloedgroep AB
Anti-B geen
Bloedgroep B Bloedgroep 0
Anti-A Anti-A en Anti-B
Slide 30 - Tekstslide
Klontering
Als je anti-B en bloed met bloedcellen met antigeen B samenvoegt gaat het klonteren.
Het effect van de klontering
kun je gebruiken om de
bloedgroep van iemand te bepalen.
Slide 31 - Tekstslide
Bloedtransfusie
Om te bepalen welk bloed iemand kan ontvangen moet je dus bepalen welke antistoffen iemand heeft/ maakt.
Bloedgroep A heeft Anti-B en mag dus geen bloedcellen met antigeen B ontvangen. Dit betekend dus geen bloedgroep B of bloedgroep AB.
Slide 32 - Tekstslide
Universele donor
Iemand met bloedgroep 0 kan aan iedereen doneren want de bloedcellen uit dit bloed bevatten geen antigenen en kunnen dus niet klonteren met anti-A en anti-B.
bloedgroep 0 = de universele donor!
Slide 33 - Tekstslide
Universele ontvanger
Iemand met bloedgroep AB kan alle typen bloed ontvangen want hij/ zijn maakt geen anti-A en geen anti-B.
bloedgroep AB = de universele ontvanger!
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
Rhesusfactor
Bloedcellen kunnen ook nog een ander antigeen bevatten: de resusfactor/ resusantigeen/ antigeen type D.
Iemand met antigeen D, is resuspositief (Rh+) .
Slide 36 - Tekstslide
Rhesus-baby
De moeder zal dan een afweerreactie tegen die bloedcellen hebben en antiresus vormen.
B-geheugencellen kunnen, wanneer de moeder weer in aanraking komt met Rh+ bloed, plasmacellen vormen en grote hoeveelheden antiresus maken.
Slide 37 - Tekstslide
Rhesus-baby
Een resus negatieve moeder (Rh-) is zwanger van een resuspositieve baby (Rh+).
Tijdens de zwangerschap kan er een klein beetje bloed lekken van het kind naar de moeder via de placenta en tijdens de bevalling is de kans hierop groot.
Slide 38 - Tekstslide
Rhesus-baby
Bij een tweede (of volgende) zwangerschap kan er weer een kleine lekkage zijn in de placenta en de moeder zal een snelle, sterke afweerreactie met antiresus hebben. Deze antistoffen kunnen door de placenta en komen bij het kind.
Deze antistoffen laten het bloed van het kind klonteren en het kind kan overlijden, een resusbaby
Slide 39 - Tekstslide
Rhesusbaby bij tweede zwangerschap
Slide 40 - Tekstslide
Rhesus-baby voorkomen
Door de moeder tijdens de zwangerschap in te spuiten met een kleine hoeveelheid antiresus worden eventuele gelekte cellen van het kind meteen afgebroken en ze veroorzaken geen afweerreactie.
Na de bevalling volgt een tweede injectie met een antiresus vaccin.
--> welke vorm van immunisatie?
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Video
Afweer Planten
Planten beschermen zich tegen vraat via:
- mechanische afweer (stekels, doornen)
- mutualistische relaties (bijv. mieren in acacia, sluipwesp)
- chemische afweer (bittere smaak, brandharen met gif)
Slide 43 - Tekstslide
Niet-specifieke afweer
De niet-specifieke afweer is niet gericht op een speicifieke ziekteverwekker.