Woordenschatles Het gat in de dijk

• Woordenschat
• Basisschool
• Groep 3,4

Wat weet je over een dijk?

de dijk

De dijk beschermt Nederland tegen de zee.

de zee

de zeedijk 

de oom
Mijn oom is de broer van mijn moeder. 

De molen 

de molen                   pompt het water uit het kanaal. 

het weiland 

In het weiland lopen koeien 

De sluis is dicht

De schutsluis houdt het water tegen.

 De stad  

Het platteland

            blazen                   ik blaas            

huppelen
Het konijn huppelt. 

sijpelen: Het water sijpelt uit de kraan.

druppelen: Het water druppelt uit de kraan.

De overstroming 

Door  de overstroming is het het dorp onder water gelopen

mijn hand 

duim, wijsvinger, middelvinger, ringvinger en pink 

de dominee 

De dominee werkt voor de kerk.

bibberen
Zij bibbert van angst .

de held 

De held doet goede dingen! 

zwaaien 

Hans zwaait. 

Het verhaal van Hans Brinker

luister

Wat voor werk doet de vader van Hans? Hij is:

1. sluiswachter
2. bakker
3. leraar
4. dominee

luister

luister

Hoe oud is Hans?

1. ongeveer 9 jaar
2. ongeveer 6 jaar
3. ongeveer 7 jaar
4. ongeveer 8 jaar

Waar woont de opa van Hans?

1. In een kasteel
2. In de stad
3. Op het platteland
4. In de woestijn

luister

luister

luister

luister

Wat kwam Hans onderweg naar zijn opa niet tegen?

1. koeien
2. een konijn
3. een molen
4. een hond

luister

luister

luister

luister

Wat deed Hans toen hij zag dat er water door de dijk sijpelde?

1. Hij stak zijn vinger in de dijk
2. Hij liep gewoon door naar zijn opa
3. Hij rende naar huis om hulp te halen
4. Hij maakte foto's van de dijk

luister

luister

luister

Wie ging hulp halen, zodat Hans zijn vinger uit de dijk kon halen?

1. De opa van Hans
2. De dominee
3. De vader van Hans
4. De bakker

luister