Werkwoorden pouvoir/vouloir

Werkwoorden
pouvoir/vouloir
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden
pouvoir/vouloir

Slide 1 - Tekstslide

Pouvoir (= kunnen, mogen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je peux
Tu peux
Il/elle/on peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent

Slide 2 - Tekstslide

Je peux
Tu peux
Il peut
Elle peut
Nous pouvons
Vous pouvez
Ils/elles peuvent
Jij mag
Zij mag
Wij kunnen
Zij mogen
Zij mogen
Ik kan 
Jullie mogen

Slide 3 - Sleepvraag

Vouloir (= willen)
Présent (tegenwoordige tijd) 
Je veux
Tu veux
Il/elle/on veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent

Slide 4 - Tekstslide

Je veux
Tu veux
Il veut
Elle veut
Nous voulons
Vous voulez
Ils/elles veulent
Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 5 - Sleepvraag

Ik wil
Jij wilt
Hij wil
Zij wil
Wij willen
Jullie willen
Zij willen

Slide 6 - Sleepvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Elle (pouvoir)
A
peux
B
veux
C
peut
D
veut

Slide 7 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Vous (vouloir)
A
pouvons
B
pouvez
C
voulons
D
voulez

Slide 8 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de juiste vorm.
Ils (pouvoir)
A
peut
B
peuvent
C
veut
D
veulent

Slide 9 - Quizvraag

In de verleden tijd
De verleden tijd heet in het Frans "passé composé"
Die bestaat uit een hulpwerkwoord (avoir of être) + voltooid deelwoord

Ik heb gekund = J'ai pu
Ik heb gewild = J'ai voulu

Slide 10 - Tekstslide

Hoe zeg je in het Frans
'Jij hebt gekund'
A
Tu as pu
B
Tu as voulu
C
Vous avez pu
D
Vous avez voulu

Slide 11 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans
'Zij heeft gewild'
A
Elles ont pu
B
Elles ont voulu
C
Elle a pu
D
Elle a voulu

Slide 12 - Quizvraag

Hoe zeg je in het Frans
'Wij hebben gekund'
A
Nous avons voulu
B
Nous avons pu
C
Ils ont voulu
D
Ils ont pu

Slide 13 - Quizvraag

Werkwoorden
pouvoir/vouloir

Slide 14 - Tekstslide