ISK B Woordbenoemen 12-09, 19-09

Woordsoorten
Herhaling: 
  • Werkwoord 
  • Lidwoord
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Telwoord


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Herhaling: 
  • Werkwoord 
  • Lidwoord
  • Zelfstandig naamwoord
  • Bijvoeglijk naamwoord
  • Aanwijzend voornaamwoord
  • Telwoord


Slide 1 - Tekstslide

Werkwoord
= een woord dat een handeling of proces uitdrukt. 
 Een werkwoord is dus iets wat het onderwerp van de zin kan doen of zijn. Werkwoorden hebben verschillende vormen en verschillende vervoegingen.
Ze geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.

Slide 2 - Tekstslide

Noem 5 verschillende werkwoorden:

Slide 3 - Open vraag

Lidwoord
Het Nederlands kent drie lidwoorden: de, het en een. 
Voor NT2-studenten zijn lidwoorden vaak lastig, omdat er weinig systeem zit in het gebruik ervan. 
Ongeveer 75% van de woorden zijn de-woorden.
Lidwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord.

Enkelvoud: de / het / een
Meervoud: de 


Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
= woorden waarmee we mensen, dieren, plaatsen, namen, tijden en dingen benoemen.
Zelfstandige naamwoorden hebben een grammaticaal geslacht. 
Dat geslacht heeft invloed op het lidwoord, voornaamwoorden en de vorm van bijvoeglijke naamwoorden. 
Het Nederlands kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. 

Slide 5 - Tekstslide

Noem 5 verschillende zelfstandige naamwoorden:

Slide 6 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. 
Bijvoeglijke naamwoorden staan vaak direct voor een zelfstandig naamwoord:



Maar soms staan bijvoeglijke naamwoorden niet direct voor een zelfstandig naamwoord:


Slide 7 - Tekstslide

Aanwijzend voornaamwoord
= een woord dat iets aanwijst. 
Je kan een aanwijzend voornaamwoord zowel direct voor een zelfstandig naamwoord zetten als zelfstandig gebruiken om te verwijzen naar een zelfstandig naamwoord.
Die, dit, dat, deze, zulk, zulke, degene, 
diegene, datgene, dergelijke, zo.

Slide 8 - Tekstslide

Telwoord
= een woord dat een aantal of een volgorde weergeeft.
Er zijn twee soorten telwoorden: hoofdtelwoorden en rangtelwoorden.
Die kan je onderverdelen in bepaalde- en onbepaalde telwoorden.

 

Slide 9 - Tekstslide

Telwoord: hoofdtelwoorden

Slide 10 - Tekstslide

Telwoord: rangteltelwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Welk woord is het zelfstandig naamwoord?
De jongen is heel erg sterk.
A
de
B
jongen
C
is
D
sterk

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De sterke jongen liep gisteren naar huis.
A
gisteren
B
liep
C
jongen
D
sterke

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoord?
Laatst liep de hond langzaam naar daar.
A
de
B
liep
C
langzaam
D
daar

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het telwoord?
Dimphy heeft vier kleinkinderen.
A
Dimphy
B
heeft
C
vier
D
kleinkinderen.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
Binnenkort zullen deze lieve kinderen ergens afspreken.
A
lieve
B
ergens
C
afspreken
D
deze

Slide 16 - Quizvraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
De snelle auto was gisteren door een rood licht gereden.
A
erg en snelle
B
snelle en auto
C
auto en rood
D
snelle en rood

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het lidwoord?
De snelle jongen tekende hier erg snel.
A
snel
B
tekende
C
de
D
jongen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het zelfstandig naamwoord?
Deze mooie, groene trui zat erg lekker.

A
deze
B
groene en lekker
C
mooie en groene
D
trui

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord?
,,Dat boek is van mij" zei zijn moeder.
A
dat
B
boek
C
mij
D
zei

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het lidwoord?
Zij heeft het rode boek geleend.

A
zij
B
geleend
C
het
D
rode

Slide 21 - Quizvraag