Adjectives vs Adverbs

Adjectives vs Adverbs
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Adjectives vs Adverbs

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
1. Ik weet wat Adjectives en Adverbs zijn en ze vinden in een zin.

2. Ik kan zelf een Adjective of een Adverb in de zin zetten.

Slide 2 - Tekstslide

1. Een woord waar je de/het/een voor kan zetten.
4. Een woord dat extra informatie geeft over een ander woord.
3. Een woord dat iets zegt over een ander woord of iets omschrijft.
2. Een woord dat aangeeft wat er gebeurd.
Zelfstandig naamwoord
Bijwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoord

Slide 3 - Sleepvraag

Adjectives
Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Zegt iets over en staat voor het zelfstandig naamwoord.

1. The green chair
2. The wooden doll
3. The nice guy

Slide 4 - Tekstslide

Adverbs (bijwoord)
Zegt iets over een werkwoord of een bijvoeglijk naamwoord.

1. The boy walks slowly.
2. She has really expensive taste.

Hoe? Bijvoeglijk naamwoord + LY

Slide 5 - Tekstslide

Uitzonderingen van bijwoorden
Bij de werkwoorden be/sound/taste/smell/look/feel krijg je een bijvoeglijk naamwoord!
1. She looks beautiful.

Onregelmatige vormen of veranderen helemaal niet:
1. Good - well
2. Fast - fast
3. Hard - hard



Slide 6 - Tekstslide

Spelling van bijwoorden
1. Eindigt het bv nmw op -y, dan wordt het -ily
bv. easy - easily

2. Eindigt het bv nmw. op -le, dan wordt het -ly
bv. terrible - terribly

3. Eindigt het bv nmw. op -ic, dan wordt het -cally
bv. fantastic - fantastically

Slide 7 - Tekstslide

The idea sounds good/well.
A
good
B
well

Slide 8 - Quizvraag

He speaks English perfect / perfectly.
A
perfect
B
perfectly

Slide 9 - Quizvraag

It was a reasonable/reasonably price.
A
reasonable
B
reasonably

Slide 10 - Quizvraag

He gets angry very ........................ (easy)
A
easy
B
easily
C
easly

Slide 11 - Quizvraag

I like reading ....................... (romantic) novels.
A
romantically
B
romantic

Slide 12 - Quizvraag

They worked ................... (hard) in the garden.
A
hard
B
hardly

Slide 13 - Quizvraag

They sounded .......................... (happy)
A
happily
B
happy

Slide 14 - Quizvraag

She is a ........................ (beautiful) dancer.
A
beautifully
B
beautiful

Slide 15 - Quizvraag

Lesdoelen check!

1. Ik weet wat Adjectives en Adverbs zijn en ze vinden in een zin.
2. Ik kan zelf een Adjective of een Adverb in de zin zetten.
Gehaald!
Nog niet gehaald!
Gedeeltelijk gehaald!

Slide 16 - Poll