Taalverzorging 7 + 9 les 6

Taalverzorging 
Grammatica
Spelling
Formuleren
Taalbewustzijn
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 
Grammatica
Spelling
Formuleren
Taalbewustzijn

Slide 1 - Tekstslide

Lezen

Slide 2 - Tekstslide

Taalverzorging 


Je kent het verschil tussen grammatica woordsoorten en zinsdelen. Je kent de volgende woordsoorten:
werkwoord
zelfstandig naamwoord
lidwoord
bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel
persoonlijk voornaamwoord
bezittelijk voornaamwoord

Slide 3 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen


Je moet je broertje morgen een cadeau geven. 

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten


Je moet je broertje morgen een cadeau geven. 

Slide 5 - Tekstslide

werkwoorden
Een werkwoord kan in verschillende vormen in je zin terugkomen:

brengen > infinitief (hele werkwoord)
bracht > verleden tijd (of in een andere tijd)
gebracht > voltooid deelwoord

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord


Belangrijkste werkwoord in de zin.
Hulpwerkwoord


Meer dan één werkwoord? Alles wat geen zelfstandig werkwoord is, is hulpwerkwoord!

Slide 7 - Tekstslide

Werkwoorden
Ik heb gisteren een verhaal verteld.

heb / verteld

Welk werkwoord is belangrijker?

Slide 8 - Tekstslide

lidwoorden
de, het, een

Let op: 'een' en niet 'één'
'het' van 'het huis' is wel een lidwoord, 'het' van 'het regent' niet

Slide 9 - Tekstslide

zelfstandig naamwoorden
Een zelfstandig naamwoord gebruik je voor:

mensen en eigennamen (man, Jan)
dieren (olifant, muizen)
dingen (tafel, regenpijp)

Slide 10 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoorden
Deze zeggen iets over een zelfstandig naamwoord.

De nieuwe Netflix-serie. 
znw (zelfstandig naamwoord): Netflix-serie
bnw (bijvoeglijk naamwoord): nieuwe

Het bnw kan voor een znw staan, maar ook erna. 

Slide 11 - Tekstslide

Voorzetsels 
Waarin, waardoor, waarmee, waaronder?

... de kast 

Maar ook richtingen, 'met', 'van' en 'na'

Slide 12 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord
Verwijst naar een persoon of een groep mensen zonder een naam te noemen. 

Slide 13 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
                 Geeft een bezit aan. 

                                  Heb je jouw fiets op slot gezet?
       je: persoonlijk
         jouw: bezittelijk

Slide 14 - Tekstslide

Ontleed onderstaande zin en benoem de werkwoorden, lidwoorden, zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden en voorzetsels.


Heb jij in je kamer de spellingregels aan de muur hangen?

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag!
Grammatica: vanaf blz. 81 
Makkelijk? Maak opdracht 2, 5, 7, 8 en 14
Moeilijk? Maak opdracht 2, 3, 6, 7, 9 en 14

Klaar? 
Oefenen met werkwoordspelling van blz. 92, opdracht. 22, 23 en 24
Oefenen met grammatica? Op Niveau Online > Blok 9 > 9.1 Grammatica > Verder oefenen

Slide 16 - Tekstslide