In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Woordenschat
Slide 1 - Tekstslide
Wat leer je?
Ik leer vandaag een aantal nieuwe woordjes.
Slide 2 - Tekstslide
Doel.
Ik begrijp de betekenis van een aantal woorden die te maken hebben met het nieuwe thema massatoerisme en gevolgen.
Slide 3 - Tekstslide
Opdracht.
Beantwoord de vragen van de opdracht.
Slide 4 - Tekstslide
Steden waar veel toeristen komen, zijn niet altijd blij met de drukte. Ze willen dat er minder mensen komen.
Wat betekent de drukte?
A
Veel mensen bij elkaar
B
veel winkels die open zijn
C
veel gevoelens over van alles
D
veel spullen in een tas
Slide 5 - Quizvraag
Inwoners van Barcelona zijn blij dat ze eindelijk zelf weer rustig met de bus kunnen reizen. Dat konden ze de laatste jaren bijna niet.
Wat betekent eindelijk?
A
Snel
B
Na een moeilijke tijd
C
Na een korte tijd
D
Na een lange tijd
Slide 6 - Quizvraag
Een voordeel van toerisme is dat er veel werk is. Veel inwoners van bijvoorbeeld Barcelona werken in restaurants, hotels en cafés waar toeristen komen.
Wat betekent het voordeel?
A
De fijne kant van iets
B
De voorkant van iets
C
De vervelende kant van iets
D
Skere
Slide 7 - Quizvraag
Een nadeel van toerisme is dat er veel verandert in een land. Bijvoorbeeld dat er veel grote hotels, wegen en campings komen.
Wat betekent het nadeel?
A
De achterkant van iets
B
Verliezen
C
De fijne kant van iets
D
De vervelende kant van iets
Slide 8 - Quizvraag
Op plekken waar veel toeristen komen, verhuren mensen die er wonen fietsen of bootjes. Dat is hun werk.
Wat betekent verhuren?
A
Iemand iets wat van jou is, laten kopen er geld voor krijgen
B
Iemand iets wat van jou is, cadeau geven
C
Iemand iets wat van jou is, laten gebruiken en daar geld voor krijgen
D
Iemand iets wat van jou is, afpakken en meenemen
Slide 9 - Quizvraag
Toeristen veranderen ook de gewoontes in een land. Vroeger kon je in Spanje alleen Spaans eten kopen. Maar nu kun je ook Nederlands eten bestellen.
Wat betekent de gewoonte?
A
Iets wat je altijd op dezelfde manier doet
B
Iets wat je iedere keer anders doet
C
Iets wat andere mensen nooit doen
D
Iets voor het eerst doen
Slide 10 - Quizvraag
Vaak passen bewoners zich aan aan de toeristen. Willen de toeristen graag Nederlands eten? Dan gaan de bewoners voor Nederlands eten zorgen.
Wat betekent zich aanpassen?
A
Bespreken wat geheim is
B
Doen wat anderen graag willen
C
Verkopen wat niemand wil hebben
D
Als iemand je iets vraag er niets van aantrekken
Slide 11 - Quizvraag
Het weekend heeft veel voordelen. Je hoeft geen wekker te zetten en je kunt heerlijk uitslapen. Tot bijvoorbeeld 10 uur. Of misschien wel 11 uur!
Wat is het nadeel van zo lang uitslapen?
A
De ochtend is al bijna voorbij.
B
Je begint de dag uitgerust.
C
Je kunt je nog eens omdraaien.
D
Het duurt nog vet lang voordat ik de meester zie.
Slide 12 - Quizvraag
Ieder gezin heeft zijn eigen gewoontes, bijvoorbeeld elke dag op dezelfde tijd eten. Of elke zondag patat eten. In het gezin van Jordan is het een gewoonte om samen te ontbijten. Dat…
A
doen ze eigenlijk nooit.
B
doen ze de ene dag wel en de andere dag niet.
C
doen ze al jaren.
D
doen ze alleen in de weekenden.
Slide 13 - Quizvraag
Al weken zegt de moeder van Amina dat zij haar kamer moet opruimen. En ja hoor, na lang wachten heeft Amina haar kamer vandaag opgeruimd.
Wat kan de moeder van Amina nu zeggen?
A
Je hebt het nadeel van je kamer!
B
Je hebt eindelijk je kamer opgeruimd!
C
Je hebt je kamer verhuurd!
D
Je kamer past zich aan!
Slide 14 - Quizvraag
Kies het woord dat het beste op de open plek in de zin past.
Koningsdag is een groot feest. Veel mensen in Nederland vieren het. Maar het zorgt op die dag ook voor veel … op straat.
A
drukte
B
voordelen
C
gewoontes
D
aanpassen
Slide 15 - Quizvraag
Kies de twee goede antwoorden.
Fietsen heeft een paar nadelen. Je wordt bijvoorbeeld nat als het regent. Wat zijn voordelen van fietsen?
A
Je kunt je niet aanpassen aan je klasgenootjes.
B
Je gebruikt geen benzine en dat is goed voor de natuur.
C
Je komt altijd in de drukte terecht en dat wil je niet.
D
Je beweegt en dat is goed voor je.
Slide 16 - Quizvraag
Kies het goede antwoord.
Als je iets niet zelf nodig hebt, kun je het verhuren. Dan verdien je er ook nog wat geld mee. In welke zin is het woord verhuren goed gebruikt?
A
Als we niet op vakantie zijn, verhuren we onze tent.
B
Als je graag wilt varen, kun je een bootje verhuren.
C
Deze boterham wil ik niet meer huren.
D
Die fiets verhuurt altijd zonnig weer op vakantie.
Slide 17 - Quizvraag
Kies het goede antwoord.
Onze hond werd de dag voor de vakantie ziek. Mijn ouders hebben toen besloten om een paar dagen later op vakantie te gaan.
Welke zin past hierbij?
A
We hebben ons aangepast aan onze hond.
B
Onze hond heeft zich aangepast aan ons.
C
Mijn ouders en de hond hebben zich aangepast aan mij.
D
Ik heb mij aangepast.
Slide 18 - Quizvraag
Slot.
Nu begrijp ik de betekenis van een aantal woorden die te maken hebben met het nieuwe thema massatoerisme en gevolgen.