Verzekeringen deel 2

Verzekeren
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Verzekeren

Slide 1 - Tekstslide

Een verzekering afsluiten, dat betekent...
A
je stopt met de verzekering
B
je neemt een verzekering
C
je sluit de verzekering
D
je vind het moeilijk om een verzekering te kiezen.

Slide 2 - Quizvraag

De verzekeringsnemer is
A
degene die de verzekering aanbiedt
B
degene die de verzekering afsluit
C
degene die de verzekering uitkeert
D
degene die de belasting betaalt

Slide 3 - Quizvraag

Als je een auto hebt moet je een verzekering aanvragen. Welke verzekering is dat?
A
Wa-verzekering
B
Inboedelverzekering
C
Opstalverzekering
D
Zorgverzekering

Slide 4 - Quizvraag

Het bedrag dat de verzekerde elke maand aan de verzekeraar betaalt
A
Schade
B
Premie
C
Schadevergoeding
D
Eigen Risico

Slide 5 - Quizvraag

Hoe noem je de verzekering die je betaalt voor je gezondheidszorg?
A
Zorgtoeslag
B
Huurtoeslag
C
Zorgverzekering
D
Toeslag

Slide 6 - Quizvraag

Welke verzekering dekt de schade als jij per ongeluk (met je fiets) schade veroorzaakt aan de auto van de buren?
A
de fietsverzekering
B
de inboedelverzekering
C
de AVP verzekering
D
WA-verzekering voor motorvoertuigen

Slide 7 - Quizvraag

AVP staat voor:
A
Aansprakelijkheidsverzekering particulieren
B
Aanspraakpunt voor problemen
C
Allriskverzekering voor particulieren
D
Aansprakelijkheidsverzekering personen

Slide 8 - Quizvraag

Wie betaalt de premie?
A
de verzekeraar
B
de verzekerde
C
de overheid
D
de veroorzaker van de schade

Slide 9 - Quizvraag

De premie die je betaalt voor een verzekering hangt af van....
A
je woonplaats
B
je leeftijd
C
je kortingen en toeslagen
D
de verzekeraar die je kiest

Slide 10 - Quizvraag

Door het nemen van een eigen risico wordt de premie ....
A
Hoger
B
Lager
C
Gelijk
D
Verschillend

Slide 11 - Quizvraag

Wat gebeurt er met de premie als er steeds meer schade is?
A
gaat omhoog
B
gaat omlaag
C
blijft gelijk
D
die hoef je niet meer te betalen

Slide 12 - Quizvraag

Risico's proberen te vermijden/ liever geen risico willen nemen noemen we.....

A
Risicoreversie
B
Risicoaverechtsie
C
Risicovol
D
Risicoaversie

Slide 13 - Quizvraag

Pieter heeft een nieuwe scooter gekocht. Hij heeft hiervoor een scooterverzekering afgesloten. Hierdoor gaat Pieter minder zuinig en roekelozer om met zijn scooter.

Welk begrip is in dit voorbeeld van toepassing
A
moreel wangedrag/ Moral Hazard
B
Risicoaversie
C
Eigen risico
D
Solidariteit

Slide 14 - Quizvraag

Moreel wangedrag kan worden tegen gegaan door:
A
risicoaversie
B
informatie inwinnen
C
bonus-malus ladder
D
eigen risico

Slide 15 - Quizvraag


Wanneer krijg je
No-claimkorting?
A
Als je een jaar niet ziek geweest bent en daardoor niet geclaimd hebt bij de zorgverzekering.
B
Als je een nieuwe autoverzekering afsluit, want ze willen je als nieuwe klant korting geven.
C
Als de kans op schade voor de autoverzekeraar erg klein is, omdat je bijvoorbeeld heel weinig rijdt.
D
Als je een jaar geen ongeluk hebt veroorzaakt en ook niet geclaimd hebt bij je autoverzekering.

Slide 16 - Quizvraag

Hoe noemen we opzettelijk onvoorzichtig gedrag van een verzekerde?
A
solidariteit
B
risicoaversie
C
moreel wangedrag/ moral hazard
D
averechtse selectie

Slide 17 - Quizvraag


Wat is beleggen?
A
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het meer oplevert dan sparen
B
Je steekt dan je geld in iets waarvan je verwacht dat het niets oplevert dan sparen
C
Je zet je geld op een spaarrekening
D
Je stopt je geld in een spaarpot

Slide 18 - Quizvraag


Het risico van beleggen is.....
A
dat je geld minder waard kan worden
B
dat je niet over je geld kunt beschikken
C
dat je geld kwijt kunt raken
D
nihil, er kan weinig gebeuren

Slide 19 - Quizvraag

Jullie kunnen nu aan de slag met §5.2 C en D

Slide 20 - Tekstslide