H4.2 Ravj

Welkom
2 MH ||  2022-2023


Hoofdstuk 3



1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom
2 MH ||  2022-2023


Hoofdstuk 3



Slide 1 - Tekstslide

Programma
  • Herhalen
  • Lesdoelen
  • Theorie H4.2
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Bedrijfskolom
Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde
____ +

Slide 3 - Tekstslide

Productiesectoren
  • Agrarisch, grondstoffen maken door natuur
  • Industrie, goederen maken door grondstof
  • Diensten leveren

Slide 4 - Tekstslide

Ondernemer
Een ondernemer is iemand die met een
eigen bedrijf zijn inkomen verdient.
Sommige ondernemers werken in hun
eentje, anderen hebben personeel in dienst.

Slide 5 - Tekstslide

Productiefactoren

Slide 6 - Tekstslide

Concurrenten
Concurrenten zijn bedrijven die dezelfde soorten producten verkopen.

Bijvoorbeeld smartphones:









Slide 7 - Tekstslide

Noem drie andere bedrijven die met elkaar concurreren

Slide 8 - Open vraag

Wat gebeurd er met de prijs van een product als er meer concurrenten op de markt komen?

Slide 9 - Open vraag

Aan de slag
Maken paragraaf 4.2 tot en met 27
De eerste 8 minuten in stilte!
Klaar? Herhalingsopdrachten achter in het hoofdstuk

Slide 10 - Tekstslide

Welkom
2 MH ||  2022-2023


Hoofdstuk 3



Slide 11 - Tekstslide

Programma
  • Herhalen
  • Lesdoelen
  • Theorie H4.2
  • Aan de slag
  • Evaluatie

Slide 12 - Tekstslide

Ondernemer
Een ondernemer is iemand die met een
eigen bedrijf zijn inkomen verdient.
Sommige ondernemers werken in hun
eentje, anderen hebben personeel in dienst.

Slide 13 - Tekstslide

Productiefactoren

Slide 14 - Tekstslide

Concurrenten
Concurrenten zijn bedrijven die dezelfde soorten producten verkopen.

Bijvoorbeeld smartphones:









Slide 15 - Tekstslide

Wat is het doel van bedrijven?

Slide 16 - Open vraag

Winst maken!

Slide 17 - Tekstslide

Winst 
Formule
Winst = opbrengsten - kosten


Esma heeft voor € 300 aan ijsjes verkocht.
De kosten waren € 182.
Wat is de winst? 


De winst van Esma is dan:
€ 300 - € 182 = € 118

Slide 18 - Tekstslide

Maar het kan natuurlijk ook mis gaan
Soms maken bedrijven verlies.

Als de winstberekening in de min uitkomt, dan maakt een bedrijf verlies.

Slide 19 - Tekstslide

Winst of verlies?
Winst: de opbrengst is meer dan de kosten te betalen.

Verlies: de kosten zijn meer dan de opbrengsten. 

Faillissement: Als een bedrijf lange tijd verlies lijdt en de schulden niet meer kan betalen, gaat het failliet.

Slide 20 - Tekstslide

Aan de slag
Af Maken paragraaf 4.2 
De eerste 8 minuten in stilte!
Klaar? Herhalingsopdrachten achter in het hoofdstuk

Slide 21 - Tekstslide