die Modalverben im Präteritum

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Doel: Ik ken de kenmerken van de Modalverben in de t.t. en de v.t. en kan deze toepassen

Wat zijn de kenmerken van de Modalverben in de t.t.?

1. Klinkerwisseling enkelvoud (ich, du er/sie/es/man/wer)

2. 1ste en 3de pers. enkelvoud hebben geen uitgang

3. alle Modalverben worden op dezelfde manier vervoegd

Wat zijn de kenmerken van de Modalverben in de v.t.?

1. klinkerwisseling in zowel enkelvoud als meervoud

2. geen Umlaut

3. ich en er/sie/es/man/wer hebben dezelfde uitgang

4. alle Modalverben worden op dezelfde manier vervoegd

Ergänze: Mein Freund ....... keine Rückfahrtkarte kaufen

1. konnte
2. konntet
3. konnten

Ergänze: Warum ....... du ins Zentrum fahren?

1. musste
2. musstet
3. musstest
4. musst

Übersetze ins Präteritum: (Mogen) ........ ihr nach Hause fahren?

1. Mochtet
2. Durftet
3. Möchtet
4. Solltet

Ergänze ins Präteritum: (Moeten) ......... du lange auf die Straßenbahn warten?

1. Solltest
2. Musstest
3. Mochtest

Übersetze ins Präteritum: Diesmal (mogen) ........ ich entscheiden, wo wir am Sonntag hinfahren.

1. durfte
2. möchte
3. mochte
4. mag

Welk antwoord is op jou van toepassing?

1. Ik snap het nog niet (en heb nog uitleg nodig)
2. Ik begin het te snappen (en moet vooral veel gaan oefenen)
3. Ik snap het (en kan alleen aan de slag)
4. ik snap het (en kan het anderen uitleggen