Zuren en basen


  • Beginnen met zuren en basen
  • Oefen met de stof
Wat gaan we doen vandaag?
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


  • Beginnen met zuren en basen
  • Oefen met de stof
Wat gaan we doen vandaag?

Slide 1 - Tekstslide

Na deze les kun je:

    • voorbeelden benoemen van zure en basische oplossingen in het dagelijkse gebruik.
    • een aantal indicatoren benoemen waarmee kan worden nagegaan of een oplossing zuur, basisch of neutraal is.
    • de mate van zuur of basisch zijn van een oplossing aanduiden met de pH-schaal.
    • met universeel indicatorpapier de zuurgraad van een oplossing meten.
    • een aantal zuren benoemen.
    • benoemen dat een zuur een stof is die een H+ ion af kan staan.   
    • van een aantal zure oplossingen de naam en formule geven van de deeltjes die daarin voorkomen.
    • het verband beschrijven tussen pH en de concentratie H+ en OH- ionen.
    • eigenschappen en toepassingen van zure oplossingen benoemen.
    Wat weet je na deze les

    Slide 2 - Tekstslide

    zuur/neutraal/base
    pH = zuurtegraad 
    hoe zuur is een oplossing

    Zure oplossingen
    Smaken zuur (NIET DOEN)

    Basische oplossingen
    Voelen zeepachtig
    Onvettend.




    Slide 3 - Tekstslide

    • Alle oplossingen kunnen gevaarlijk zijn.
    • De gevaarlijke kenmerken van een stof geven we op de verpakking aan met een pictogram
    • Bijvoorbeeld a: corrosief/bijtend of b: irriterend/schadelijk

    Pictogrammen

    Slide 4 - Tekstslide

    Met een indicator onderzoek je hoe zuur of basisch een oplossing is.
    Een indicator verandert van kleur als de zuurtegraad verandert.

    Deze 3 moet je kennen


    Indicatoren

    Slide 5 - Tekstslide

    Hoe zuurder een oplossing, hoe meer zuurdeeltjes er in de oplossing zitten
    Hoe lager de pH hoe zuurder de oplossing is.

    Dus: 
    • een oplossing met een lage pH heeft veel zuurdeeltjes
    • een oplossing met een hoge pH (tot 7) heeft weinig zuurdeeltjes


    pH en zuurdeeltjes

    Slide 6 - Tekstslide

    Universeel indicator papier
    Indicatoren
    Indicatoren

    Slide 7 - Tekstslide

    Deze zuren moet je kennen





    Let op: 
    • Zuren bestaan uit niet-metalen en zijn dus moleculaire stoffen
    • Bij zuren wordt waterstof (H) altijd als eerste genoemd.  
    • Dit deeltje (H+) maakt de oplossing zuur

    Zuren

    Slide 8 - Tekstslide

    Zuur → waterstof-ion (aq) + zuurrestion (aq)

    Dus: een zuur is een stof die een H+ kan afstaan.

    Deze moet je kennen:

    Zuren oplossen in water

    Slide 9 - Tekstslide

    Zoutzuur
    HCl → H+ (aq) + Cl- (aq)

    Geconcentreerd zoutzuur: hoge concentratie zuurdeeltjes (dus lage pH)
    Verdund zoutzuur: lage concentratie zuurdeeltjes (hogere pH)

    Zwavelzuur: zit in de accu van de auto
    Azijnzuur: ontstaat bij verzuren van wijn
    Salpeterzuur: wordt gebruikt om kunstmest te maken

    De reactievergelijking

    Slide 10 - Tekstslide

    Koolzuurhoudend water



    Zuren en metalen
    Etsen: het aantasten van een metaal door een zuur (alleen onedel)


    Reacties met zuren

    Slide 11 - Tekstslide

    Alle zuuroplossingen: 
    • bevatten H-ionen. 
    • hebben een pH-waarde kleiner dan 7. 
    • smaken zuur. 
    • geleiden elektrische stroom. 
    • kunnen worden geëlektrolyseerd. Daarbij ontstaat H2-gas aan de negatieve elektrode.
    • reageren sterk met onedele metalen
    Eigenschappen van zuren

    Slide 12 - Tekstslide

    Sleep de onderdelen naar de juiste plek.
    Elke stap is een factor 10. Dus van pH 7 naar pH 5 is 10x10=100x zo zuur.
    zuur
    basisch
    neutraal

    Slide 13 - Sleepvraag


    Hiernaast is afgebeeld...
    A
    rode koolsap
    B
    blauw lakmoespapier
    C
    rood lakmoespapier
    D
    universeel indicatorpapier

    Slide 14 - Quizvraag


    Wat is de betekenis van het gevarenpictogram dat hiernaast 
    staat afgebeeld?
    A
    licht ontvlambaar
    B
    oxiderend
    C
    corrosief
    D
    giftig

    Slide 15 - Quizvraag

    Slide 16 - Tekstslide

    Zuur of base?
    A
    Zuur
    B
    Basisch
    C
    Neutraal

    Slide 17 - Quizvraag


    Geef de naam van de volgende formule: HNO3 (l)
    A
    zwavelzuur
    B
    zoutzuur
    C
    azijnzuur
    D
    salpeterzuur

    Slide 18 - Quizvraag

    Een zuur is een molecuul......
    A
    dat H+ kan afstaan
    B
    dat een lage pH heeft
    C
    dat H+ kan opnemen
    D
    dat een hoge pH heeft

    Slide 19 - Quizvraag

    Noem 3 dingen die je vandaag hebt geleerd

    Slide 20 - Open vraag

    Hoe goed begrijp je deze stof?
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 21 - Poll

    Stel 1 vraag over een onderdeel dat je niet helemaal hebt begrepen.

    Slide 22 - Open vraag

    4.4 Rekenen aan reacties - basis
    Huiswerk

    Zie studiewijzer

    Slide 23 - Tekstslide

    Slide 24 - Tekstslide