In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
De doelen
Rechtsvormen
Kenmerken van de rechtsvormen noemen mbt:
continuïteit
financiering
juridische aansprakelijkheid
belastingen
leiding
besluitvorming
zeggenschap
Slide 1 - Tekstslide
Welke rechtsvorm ken je?
Slide 2 - Open vraag
Welke rechtsvormen zijn rechtspersonen?
Slide 3 - Open vraag
Welke rechtsvormen streven niet naar winst?
Slide 4 - Open vraag
Wie heeft de dagelijkse leiding bij een NV?
Slide 5 - Open vraag
Noem bij elke rechtsvorm de belasting die over de winst wordt betaald.
Slide 6 - Open vraag
Wat is het verschil bij financiering tussen een eenmanszaak en een NV?
Slide 7 - Open vraag
Noem 3 manieren van financiering bij een vereniging.
Slide 8 - Open vraag
Wat is het verschil in aansprakelijkheid bij een natuurlijk persoon en een rechtspersoon
Slide 9 - Open vraag
absoluut: 100.000 euro aan omzet
relatief: marktaandeel (dus tov een ander bedrijf)
verschil absolute omvang en relatieve omvang van een organisatie:
Slide 10 - Tekstslide
Organisaties voldoen aan maatschappelijke behoeften door het leveren van producten, het bieden van werkgelegenheid, werken aan innovatie, leveren van een inkomen en leveren van belastingopbrengsten.
begrip maatschappelijke behoeften:
Slide 11 - Tekstslide
Noem een verschil tussen een vereniging en een stichting
Slide 12 - Open vraag
Het hoogste orgaan van een vereniging is:
A
Het dagelijks bestuur
B
De algemene vergadering van aandeelhouders
C
De algemene ledenvergadering
D
De voorzitter
Slide 13 - Quizvraag
Wat is juist?
A
Als een bedrijf in surseance zit kunnen schuldeisers hun geld opeisen
B
Bij surseance geldt het reguliere ontslagrecht
C
Bij een faillissement krijgen de klanten als eerste hun geld terug als ze een aanbetaling hebben gedaan.
D
Bij een faillissement moet de rechter de arbeidsovereenkomsten beëindigen.