6. Geef het geprinte DNA-fragment aan twee leerlingen in de klas. Die leerlingen zijn nu met
zijn tweeën één cel. Die cel gaat zich (mitotisch) delen. Er moet dus DNA-replicatie
plaatsvinden. In welke fase van de celcyclus gebeurt dat?
7. Laat één van de leerlingen de twee nucleotidenketens van het DNA-fragment los van elkaar
knippen. Welke bindingen worden nu verbroken? Welk enzym doet dat?
8. Laat beide leerlingen nu elk langs één van beide ketens een nieuwe, complementaire keten
stempelen op een lege strook papier. Welk enzym doet dat?
9. Laat ze de stroken weer aan elkaar vastplakken met plakband. Als het goed is hebben ze
nu allebei een identiek DNA-fragment in handen. Vertel dat ze nu twee (dochter)cellen zijn
geworden.
10. Beide cellen gaan zich weer delen: de leerlingen zoeken allebei een nieuwe partner en
herhalen stap 7 t/m 9. Dit gaat zo door totdat alle leerlingen in de klas een cel zijn geworden
met een eigen DNA-fragment.
11. Hang alle DNA-fragmenten naast elkaar. Zijn ze allemaal identiek? Hoe kan dat? Of hebben
er mutaties plaatsgevonden (zie denkwerk)?