H5 klas 4 kader/gemengd



Zorg dat je de 3 volgende dia's uit je hoofd kent!!!
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les



Zorg dat je de 3 volgende dia's uit je hoofd kent!!!

Slide 1 - Tekstslide

Tijd

x 60

uur - minuten- seconden

  : 60

 Snelheid

x 3,6
M/S     -      KM/U
: 3,6

Slide 2 - Tekstslide

Als er een 2 bij staat, dan is ieder stapje 100
Als er een bij staat, dan is elk stapje 1000

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Van meter per seconde omrekenen naar kilometer per uur doe ik:
A
keer 3,6
B
gedeeld door 3,6

Slide 5 - Quizvraag

3:05:12 Hoeveel seconden zijn dit?
A
10232 sec
B
1562 sec
C
9942 sec
D
11112 sec

Slide 6 - Quizvraag

Je rijdt 12 m/s. Hoeveel km/u is dat?
A
41,2 km/u
B
42,2 km/u
C
43,2 km/u
D
44,2 km/u

Slide 7 - Quizvraag

2,73 m = ... cm
A
0,273
B
0,0273
C
27,3
D
273

Slide 8 - Quizvraag

80 000 cm = ... km
A
0,8
B
8
C
80
D
800

Slide 9 - Quizvraag

Is de volgorde goed?
km - hm - dam - m - dm - mm - cm
A
ja
B
nee

Slide 10 - Quizvraag

5,03g=......mg
A
5030
B
0,503
C
503
D
50300

Slide 11 - Quizvraag

Een marathon is 42195 dm. Hoeveel km is dit?
A
4,2195 km
B
42,195 km
C
421,95 km
D
4219,5 km

Slide 12 - Quizvraag

75cl=....liter
A
750
B
0,75
C
7,5
D
0,075

Slide 13 - Quizvraag

1 dm3 = .....cm3
A
0,01
B
100
C
10
D
1000

Slide 14 - Quizvraag

1l = .....dm3
A
0,01
B
100
C
10
D
1

Slide 15 - Quizvraag

2km2 = .....m2
A
0,002
B
2000000
C
2000
D
0,000002

Slide 16 - Quizvraag

200 m = … km
A
20 km
B
2 km
C
0,2 km
D
0,02 km

Slide 17 - Quizvraag

2km2 = .....m2
A
0,002
B
2000000
C
2000
D
0,000002

Slide 18 - Quizvraag

6 cl =
A
60 ml
B
600 ml
C
0,06 ml
D
0,6 ml

Slide 19 - Quizvraag


14 kg =
A
14 g
B
1.400 g
C
140 g
D
14.000 g

Slide 20 - Quizvraag

Wetenschappelijke notatie

Slide 21 - Tekstslide

De wetenschappelijke notatie is er om lange getallen korter te kunnen schrijven!!

1377576700000000000000

kun je veel korter opschrijven!!
Het eerste getal ligt altijd tussen de 1 en de 10!!
Tel hoeveel plaatsen de komma opschuift, dat wordt dan het exponent. 
dus............
1,3775767 x 1021

Slide 22 - Tekstslide

Het kan ook met getallen onder de 1!

0,0034 wordt.......

3,4 x 10-3
Let op.....het eerste getal ligt weer tussen de 1 en de 10. Het exponent is negatief!! 

0,0045045 wordt dus

4,5045 x 10-3

Slide 23 - Tekstslide

zet de volgende getallen in de 
wetenschappelijke notatie
6000000000
=
60000000000
6000000000
=
=
5340000000
4350000000
345000000
=
=
=

Slide 24 - Sleepvraag

Noteer in wetenschappelijke notatie: 1480
A
1,480103
B
14,80102
C
0,148104
D
1,48103

Slide 25 - Quizvraag

Schrijf onderstaande wetenschappelijke notatie voluit.


3,45104
A
34500
B
0,0045
C
0,000345
D
0.0000345

Slide 26 - Quizvraag

schrijf 549 000 000 in de wetenschappelijke notatie
A
549106
B
549106
C
5,49108
D
5,49108

Slide 27 - Quizvraag

Welke getallen zijn geen wetenschappelijke notatie?
A
3,4108
B
0,09104
C
2105
D
12105

Slide 28 - Quizvraag

Welke notatie is in
de wetenschappelijke notatie?
A
24 x 10⁷
B
5 x 10²³
C
1,3 x 8⁵
D
10,4 x 10⁹

Slide 29 - Quizvraag

Schrijf in wetenschappelijke notatie
735 x 10³
A
735000
B
73,5 x 10²
C
7,35 X 10⁵
D
735

Slide 30 - Quizvraag

Welke notatie is in
een juiste wetenschappelijke notatie?
A
24 x 10⁷
B
5 x 10²³
C
1,3 x 8⁵
D
10,4 x 10⁹

Slide 31 - Quizvraag

13400000000000
In wetenschappelijke notatie is
A
1,34
B
1,34 x 10^14
C
13,4 x 10^13
D
134 x 10^13

Slide 32 - Quizvraag

wat is de wetenschappelijke notatie van 0,0023
A
2,3 *10^4
B
2,3*10^-4
C
2,3 * 10^-3
D
2,3*10^-2

Slide 33 - Quizvraag

Schrijf in wetenschappelijke notatie
0,02891
A
2,9 x 10^-2
B
2,89 x 10^-2
C
2,891 x 10^2
D
2,891 x 10^-2

Slide 34 - Quizvraag

Succes met leren voor de toets!!
Leren = sommen maken!!

Slide 35 - Tekstslide