A begint: Goedemorgen, wat kan ik voor u doen?
B: Goedemorgen, ik wil graag …A: Dat kan. Welk afval heeft u? B: Ik heb …
A: Oké, wat is uw adres en postcode? B: Mijn adres is ....
A: En uw naam? B: … (voornaam en achternaam)
A: Goed, we komen … B: Wanneer mag ik het grofvuil buiten zetten?
A: U mag het grofvuil op ...... buiten zetten. B: En waar kan ik het zetten?
A: Bij … B: Oké, dank u wel.