tijd, verteltijd en verteltempo


1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen

Setting en sfeer 
Ik weet wat chronologie is (en dus ook wat niet!).
Ik weet welke einde een verhaal kan hebben.
Spanning 






Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beoordelingswoorden
Wat het verhaal met je doet:

 
  • Spannend - saai
  • Duidelijk - verwarrend
  • Humoristisch - zonder humor
  • Veel actie - gebeurt weinig in
  • Verdrietig - vrolijk

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beoordelingswoorden
Realistisch of niet-realistisch?

  • Realistisch of niet-realistisch?
  • Geloofwaardig - ongeloofwaardig
  • Herkenbaar - niet herkenbaar
  • Levensecht - bedacht
  • Kan echt gebeuren - kan niet echt gebeuren

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personages
Hoofdpersoon
  • Belangrijkste personage in een verhaal. 

  • Wordt uitgebreid beschreven: je leest wat deze persoon denkt en voelt.
  • Heeft meestal een probleem of opdracht in het verhaal dat opgelost of volbracht moet worden. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Personages beschrijven
Een personage kun je beschrijven aan de hand van karaktereigenschappen.

Denk bijvoorbeeld aan woorden zoals:
sociaal - op zichzelf
voorzichtig- avontuurlijk
Paniekerig-kalm
creatief- ordelijk
eerlijk- achterbaks/oneerlijk 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Setting en sfeer
  • Tijd en ruimte vormen de setting die de auteur kiest voor een verhaal. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sfeer

De manier waarop de ruimte wordt beschreven kan een bepaalde sfeer oproepen. Dat kan negatief of positief zijn.
Kan bijvoorbeeld vrolijk zijn of juist dreigend. 

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ruimte

Ruimte heeft te maken met waar het verhaal zich afspeelt. 

Niet alleen een bepaalde stad of dorp. Het kan ook een kamer zijn, of een wijk of zelfs een planeet.
Ook weer, geluiden of geuren kunnen een rol spelen. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chronologie
  • Chronologische volgorde: de gebeurtenissen in de film worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn. 
  • Niet-chronologische volgorde:  de gebeurtenissen in de film worden in een andere volgorde verteld dan waarin ze gebeurd zijn. Bijvoorbeeld met flashbacks (terug in de tijd).

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelvolgorde 
(niet-chronologisch)

Verhalen kunnen in chronologische volgorde worden verteld, maar schrijvers kunnen ook kiezen voor een afwisseling in tijd. Hierbij gebruiken ze flashbacks: je gaat als lezer letterlijk terug in de tijd (tijdlijn wordt onderbroken).


Dit noem je een niet-chronologische volgorde waarbij de tijdlijn WEL wordt onderbroken.


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vertelvolgorde
(chronologisch)

Wanneer een schrijver kiest voor een chronologische volgorde kan hij nog wel vooruitkijken of -kijken in de tijd. Dit noem je:

- Terugwijzingen: een personage denkt terug aan vroeger

- Vooruitwijzingen: een personage of de schrijver blikt vooruit op de toekomst (kan voor spanning zorgen)


De tijdlijn wordt NIET onderbroken.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verteltempo

Je kunt de tijd van een verhaal ook beschreven als je kijkt naar hoe snel de tijd verloopt. Hierbij kijk je naar de verteltijd (= aantal bladzijdes of woorden) en vertelde tijd (= tijdsverloop tussen het begin en einde van een verhaal).


Tijd kan sneller gaan door een versnelling of tijdsprong (vaak bij onbelangrijke gebeurtenissen).

Tijd kan langzamer gaan door een vertraging (vaak bij spannende gebeurtenissen.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw van een boek

Naast verloop van tijd kun je een boek/verhaal bespreken door te kijken naar het begin en einde.


Begin:

- Proloog (verhaal vooraf)

- Inleidend begin (ab ovo)

- Middenin de gebeurtenissen (in medias res)


Einde:

- Open einde

- Gesloten einde

- Epiloog (verhaal achteraf)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chronologie
  • Op welke manier kan tijd in een verhaal zichtbaar gemaakt worden?
  • Noemen van jaartal.
  • Historische gebeurtenissen.
  • Historische figuren.
  • Beschrijven van ruimte met kenmerkende gebouwen, gebruiken of voorwerpen. 

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw van een boek

Naast verloop van tijd kun je een boek/verhaal bespreken door te kijken naar het begin en einde.


Begin:

- Proloog (verhaal vooraf)

- Inleidend begin (ab ovo)

- Middenin de gebeurtenissen (in medias res)


Einde:

- Open einde

- Gesloten einde

- Epiloog (verhaal achteraf)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanning
Het doel van de schrijver is om de lezer voortdurend in spanning te houden. Schrijvers gebruiken allerlei technieken om spanning te creëren. Bijvoorbeeld door net als het heel spannend wordt, alle gebeurtenissen heel uitgebreid te gaan beschrijven. Ook kan een schrijver zijn tekst spannend maken door een of meerdere partijen te weinig informatie te verstrekken. 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4 manieren van spanning
Gevaarlijke situatie of omgeving 
| Onverwachte wending |
 Cliffhanger | 

Technieken die ook met de opbouw van het verhaal te maken hebben:
- open plekken
-vermoedens
-uitstel
-informatievoorsprong 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fragment 'Wreed' - Mel Wallis de Vries

"Schichtig kijk ik over mijn schouder . Het park is donker, nat en verlaten. De schimmen van de hoge bomen zijn de enige getuigen. Ik weet dat ze niks zullen verklappen.

Vaarwel, denk ik terwijl ik me omdraai. Niemand zal zich mij herinneren. En het beste is als ik mezelf ook vergeet.

Plotseling zie ik iets tussen de bomen bewegen! Een moment weet ik niet wat ik moet doen en raak ik in paniek. Maar dan komt alles weer terug. Ik haal diep adem en verschuil me in de donkere schaduwen."

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op welke manier verwerkt de schrijfster spanning in dit verhaal?

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet (leesboekvorm).

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beschrijf in vijf zinnen wat je ziet (leesboekvorm).

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spanning in verhalen
Doel: 
  • Je weet welke trucs schrijvers gebruiken om een verhaal spannend te maken.
  • Je herkent de trucs bij een tekstfragment.
 

Slide 27 - Tekstslide

Bij het tweede doel is er een aanvulling voor TL: Je weet welke trucs schrijvers gebruiken om een verhaal spannend te maken en je kunt deze herkennen in verhalen. 
Spanning in verhalen
1. Gevaarlijke omgeving, geluiden en personen
2. Gevaarlijke situatie
3. Probleem of raadsel
4. Cliffhanger
5. Uitstellen van het onthullen van het geheim of raadsel 
6. Open plekken in het verhaal.
7. Vermoeden hoe het afloopt.
8. Onverwachte wending

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gevaarlijke/griezelige omgeving, geluiden en personen.
Een verhaal wordt spannend als het zich afspeelt in een spannende of griezelige omgeving. Daarnaast kan een schrijver ook spannende geluiden en/of personen beschrijven in het verhaal.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gevaarlijke situatie

Een verhaal wordt spannend wanneer de personen in griezelige of gevaarlijke situaties terecht komen.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geheim of raadsel
Schrijvers maken een verhaal spannend door iets te verzwijgen. Ze vertellen niet direct alles, daardoor word je nieuwsgierig hoe het verhaal verder gaat. Je weet dus nog niet hoe het afloopt, omdat de schrijver een geheim of raadsel in het verhaal heeft verwerkt.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Cliffhanger
Bij vervolgverhalen, bijvoorbeeld serieboeken of soaps eindigt het verhaal vaak op een spannend moment. Dat noem je een cliffhanger. De bedoeling van de schrijver is dat je het volgende boek gaat lezen of de volgende aflevering gaat kijken.

Cliffhanger betekent letterlijk: iets dat over een rotswand hangt en in de afgrond of in de zee dreigt te vallen.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitstellen van het onthullen van het geheim of raadsel
Als een schrijver direct vertelt hoe het verhaal afloopt, is de spanning weg. Daarom stellen schrijvers de onthulling van het geheim of raadsel zo lang mogelijk uit. Dit zorgt ervoor dat je wilt blijven doorlezen, want je wilt immers weten hoe het verder gaat. 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Open plekken
Een schrijver kan ook dingen weglaten uit het verhaal waar je wel nieuwsgierig naar bent, maar waar je niet (meteen) antwoord op krijgt. Dit noemen we open plekken. Je móet dan verder lezen om het antwoord te weten te komen.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je krijgt een vermoeden over de afloop
De schrijver schrijft zijn/haar verhaal vaak zo, dat je een vermoeden krijgt over de afloop. Je denkt dan te weten hoe het verhaal zal aflopen. Soms klopt je vermoeden, soms ook niet. 

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onverwachte wending
In een verhaal geeft de schrijver je dus vaak een vermoeden over hoe het verder gaat, maar dat kan hij/zij ineens veranderen door een onverwachte gebeurtenis te laten plaatsvinden.  

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees het volgende fragment.
'Met zwaailicht giert de ambulance de hoek om. Hij stopt vlak voor hen. Twee ziekenbroeders springen eruit. Ze rennen naar de achterkant van de auto, tillen een brancard naar buiten en lopen haastig langs de portier naar binnen. ‘Opzij allemaal!’ De portier duwt een aantal jongens en meisjes naar achteren. ‘Zo meteen kunnen ze er niet door’ Iedereen praat erover. ‘Misschien valt het wel mee,’ zegt een meisje. ‘Denk dat maar niet,’ horen ze een jongen zeggen. ‘Ik kom er net vandaan. Ze hebben haar in de WC gevonden, helemaal bewusteloos. Er was geen leven in te krijgen. Ze hebben het zelfs met emmers water geprobeerd.’ '

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke truc(s) heeft de schrijver gebruikt om dit fragment spannend te maken?

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Fictie of non-fictie en spanning in verhalen
Doel: 
  • Je weet wat het verschil is tussen fictie en non-fictie en kunt dit herkennen.  
  • Je weet welke trucs schrijvers gebruiken om een verhaal spannend te maken.
  • Je kunt de trucs om een verhaal spannend te maken zelf verwerken in een filmfragment.
 

Slide 39 - Tekstslide

Bij het tweede doel is er een aanvulling voor TL: Je weet welke trucs schrijvers gebruiken om een verhaal spannend te maken en je kunt deze herkennen in verhalen.