dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
1 / 38
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Onderdelen in deze les
Het verschil tussen een NV en een BV is
A
dat de eigenaar bij een nv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
B
dat de aandelen bij een bv voor iedereen te koop zijn en bij een nv niet
C
dat de aandelen bij een nv voor iedereen te koop zijn en bij een bv niet
D
dat de eigenaar bij een bv met zijn privévermogen verantwoordelijk is voor schulden
Slide 1 - Quizvraag
Waar moet een zelfstandig ondernemer zich inschrijven?
A
Verkoopregister
B
Kamer van Koophandel
C
handelsregister
D
Belastingregister
Slide 2 - Quizvraag
Als gevolg van ? is de arbeidsproductiviteit de afgelopen honderd jaar fors gestegen
A
productinnovatie
B
procesinnovatie
Slide 3 - Quizvraag
Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je het verschil tussen stroom en voorraadgrootheden, hoe een balans werkt, en hoe een resultatenrekening werkt.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
afschrijving
Afschrijvingen krijg je mee te maken als je vaste activa (machines, gebouwen etc.) minder waard worden (door gebruik). Als je machine in waarde daalt, dan betekent dat ook dat jouw bedrijf minder waard is. Afschrijving wordt dus als een kosten gezien, maar niet als uitgave.
Kosten gaan altijd van het eigenveromogen af.
Slide 13 - Tekstslide
Berekening
Afschrijving per periode = (A - R ) / N
A = Aanschafwaarde
R = Restwaarde
N = Aantal perioden
Boekwaarde (waarde op de balans) = Aanschafprijs - afschrijvingen
Slide 14 - Tekstslide
Voorbeeld afschrijving
Een machine heeft 10.000 euro gekost bij aanschaf en gaat 10 jaar mee. Inmiddels is de machine 5 jaar oud. Naar 10 jaar kan de machine nog voor 2000 euro verkocht worden.
Afschrijving per periode = (A - R ) / N
(10.000-2000)/10=800
Boekwaarde (waarde op de balans) = Aanschafprijs - afschrijvingen
10.000-4000=6000
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
stroom en voorraad
stroomgrootheden: gemeten per tijdseenheid bijv per jaar (sparen, consumeren, investeren, inkomen, kosten, opbrengsten)
voorraadgrootheden: inventaris, inwoners, beroepsbevolking, vermogen. Je meet op een bepaald moment.
Slide 18 - Tekstslide
Balans <--------> Resultatenrekening
Een balans bestaat uit
bezittingen
schulden
-> voorraadgrootheden
Een resultatenrekening (winst & verlies rekening) bestaat uit:
kosten
opbrengsten
-> stroomgrootheden
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Voorraad
A
Resultatenrekening
B
Balans
Slide 21 - Quizvraag
Het eigen vermogen staat
A
debetzijde balans
B
winst - verlies rekening
C
bij vlottende activa
D
creditzijde balans
Slide 22 - Quizvraag
Moet een balans in evenwicht zijn?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quizvraag
de omzet staat op de
A
Resultatenrekening
B
Balans
Slide 24 - Quizvraag
Welke stelling klopt niet ?
A
een balans is altijd in evenwicht
B
een balans is een momentopname
C
heeft een debetzijde en een creditzijde
D
wordt altijd opgemaakt op 31 december
Slide 25 - Quizvraag
Hoe noemen we de rechterzijde van de balans ?
A
Liquide middelen
B
Passiva
C
Debet
D
Activa
Slide 26 - Quizvraag
Op een resultatenrekening staan
A
de opbrengsten en kosten
B
de ontvangsten en uitgaven
C
de bezittingen
D
het eigen vermogen
Slide 27 - Quizvraag
Als een bedrijf afschrijvingskosten heeft zal er iets veranderen op..
A
de balans
B
de resultatenrekening
C
zowel de balans als de resultatenrekening
D
niets
Slide 28 - Quizvraag
Afschrijvingen geven de waardevermindering van vlottende kapitaalgoederenweer
A
Juist
B
Onjuist
Slide 29 - Quizvraag
De boekwaarde bereken je door:
A
aanschafwaarde - alle afschrijvingen
B
aanschafwaarde + alle afschrijvingen
C
restwaarde - alle afschrijvingen
D
boekwaarde + restwaarde
Slide 30 - Quizvraag
Lesdoelen
Aan het einde van deze les weet je het verschil tussen stroom en voorraadgrootheden, hoe een balans werkt, en hoe een resultatenrekening werkt.