2M week 1 les 2

2M week 1 les 2
(homework for next lesson: catch up)
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

2M week 1 les 2
(homework for next lesson: catch up)

Slide 1 - Tekstslide

Grammar recap
Let's see if you understand the grammar of chapter 3

Slide 2 - Tekstslide

In short
Een tag is een kort vraagje aan het einde van een zin, zoals: ..., is it?/ ..., isn't it/ ..., can't you?
De spreker vraagt hiermee om bevestiging ("Klopt dat? / Ben je het met me eens?")

Na een bevestigende zin (+) is de tag ontkennend (-)
Na een ontkennende zin (-) is de tag bevestigend (+)

Slide 3 - Tekstslide

Maak af:
1. The trip is very expensive, _________?

Slide 4 - Open vraag

Maak af:
2. Ms Mulder doesn't like to lose, ___________?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Link

Slide 7 - Video

And now the possesive pronouns! (bezittelijk voornaamwoorden)

Slide 8 - Tekstslide

She has lost ...........own keys
A
her
B
his
C
our
D
your

Slide 9 - Quizvraag

Your birthday is in June? I also celebrate .......... Birthday in June!
A
our
B
your
C
its
D
my

Slide 10 - Quizvraag

...........names are John and Barbara
A
our
B
their
C
my
D
its

Slide 11 - Quizvraag

As a family, we all love..............dog
A
our
B
its
C
my
D
their

Slide 12 - Quizvraag

De neutrale toekomst met will and shall!

Slide 13 - Tekstslide

Let's go or he ....... kill us!
A
shall
B
will
C
won't
D
is going to

Slide 14 - Quizvraag

..... we go to the beach?
A
Will
B
Won't
C
Shall
D
Are

Slide 15 - Quizvraag

.... they ever go on holiday?
A
Won't
B
Shall
C
Are
D
Will

Slide 16 - Quizvraag

..... I help you?
A
Shall
B
Will

Slide 17 - Quizvraag

Don't worry! I ...... (not) kill you!
A
will
B
shall
C
won't
D
shan't

Slide 18 - Quizvraag

Bij een vragende zin met I of we moet je...... gebruiken
A
will
B
shall
C
won't

Slide 19 - Quizvraag

Short

Slide 20 - Tekstslide

Is he totally crazy? +
A
No, he isn't
B
Yes, he is.

Slide 21 - Quizvraag

Have you lost your mind? -
A
Yes, I have
B
Yes, I do
C
No, I haven't
D
No, I don't

Slide 22 - Quizvraag

Do you like English? +
A
Yes, I do
B
No, I don't like English
C
No I don't
D
Yes, I do like English

Slide 23 - Quizvraag

Does he go often? -
A
Yes, he does
B
Yes, he is
C
No, he isn't
D
No, he doesn't

Slide 24 - Quizvraag

Can you help me? +
A
No, I can't
B
Yes, I can
C
Yes, I will
D
No, I don't

Slide 25 - Quizvraag

Maak een vraag bij het volgende korte antwoord: No, we aren't

Slide 26 - Open vraag

Yes, they do

Slide 27 - Open vraag

No, we haven't

Slide 28 - Open vraag

No, I don't

Slide 29 - Open vraag

Present simple

Wanneer? Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurd. Of als iets een feit is.



Slide 30 - Tekstslide

Present simple

+ (positief)    --> werkwoord  of werkwoord +s

I walk to school every day.

She walks to school every day.

- (negatief) -->  don't + werkwoord of doesn't + werkwoord

I don't  like dancing.

He doesn't like dancing.



Slide 31 - Tekstslide

Present simple

? (vraag) --> Do of Does + werkwoord

Do  you like sushi?

Does she like sushi?


Slide 32 - Tekstslide

Signaalwoorden
Every day, always, never, regularly, every year 

Slide 33 - Tekstslide

Present continuous
Wanneer? Als iets nu bezig is en nog een tijdje voortduurt

Slide 34 - Tekstslide

Present continuous

+ (positief) --> 'to be' + werkwoord + ing

- (negatief) --> 'to be' +not + werkwoord + ing

? (vraag) --> 'to be' + werkwoord + ing

Slide 35 - Tekstslide

Signaalwoorden
Now, right now, at the moment 

Slide 36 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de present simple?
A
Als iets in het verleden is gebeurd
B
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurd.
C
Als iets in de toekomst gebeurd
D
Als iets nu gebeurd

Slide 37 - Quizvraag

Vul in: I _________ (live) in Utrecht.
A
live
B
lives
C
am live

Slide 38 - Quizvraag

Vul in: Sammy _______ (love) food.
A
love
B
loves
C
loving

Slide 39 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de present continuous?
A
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurd
B
Als iets in de toekomst gebeurd
C
Als iets nu aan de gang is.
D
Als iets in het verleden gebeurd.

Slide 40 - Quizvraag

Wat voor zin is dit?
I am riding my bike at the moment.
A
Present simple
B
Present continuous

Slide 41 - Quizvraag

Wat voor zin is dit?
Molly is writing a letter.
A
present simple
B
present continuous

Slide 42 - Quizvraag

Look! He _______ (leave) the house.
A
leaves
B
is leaving

Slide 43 - Quizvraag

She usually __________ (walk) to school.
A
walks
B
is walking

Slide 44 - Quizvraag

Every Sunday we _______ (go) to see my grandparents.
A
go
B
are going

Slide 45 - Quizvraag

We _________ (play) Monopoly at the moment.
A
play
B
are playing

Slide 46 - Quizvraag

__________ (he / watch) the news regularly?
A
Does he watch
B
Is he watching

Slide 47 - Quizvraag

The school bag ________ (be) very heavy.
A
is
B
is being

Slide 48 - Quizvraag

You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving

Slide 49 - Quizvraag

I ________ (not / work) tonight.
A
don't work
B
am not working

Slide 50 - Quizvraag

Julie ________ (sleep) right now.
A
sleeps
B
is sleeping

Slide 51 - Quizvraag

Don't forget to take your umbrella. It ______ (rain) .
A
rains
B
is going to rain

Slide 52 - Quizvraag

That's all
Now do the catch-up excercises. This is homework for next lesson!

Slide 53 - Tekstslide