Sprachmittel & pers vnw 3e 4e nv

3e en 4e naamval met voorzetsels
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

3e en 4e naamval met voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

er was eens een verhaaltje...
Ik ga naar de dokter. Ik ben bij hij. Hij onderzoekt ik. Hij vraagt ik, wat er mis is. Ik zeg hij, dat ik van mijn moeder moest komen. Zij is bang, dat ik zij aansteek met mijn hoest.
... ff later .... alles ok .... ik naar huis
Ik zeg tegen mijn moeder: je hoeft niet bang te zijn voor ik. 
De arts zegt dat er niks mis is met ik.

Slide 2 - Tekstslide

er was eens een verhaaltje...
Ik ga naar de dokter. Ik ben bij hem. Hij onderzoekt mij. Hij vraagt mij, wat er mis is. Ik zeg hem, dat ik van mijn moeder moest komen. Zij is bang, dat ik haar aansteek met mijn hoest.
........ ff later ... alles ok ... ik naar huis. .......
Ik zeg tegen mijn moeder: je hoeft niet bang te zijn voor mij. 
De arts zegt dat er niks mis is met mij.

Slide 3 - Tekstslide

Hoe heten woorden als ik, jij, hij, zij, wij, ons, haar, hem, jullie, etc?
A
lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijk voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 4 - Quizvraag

Hoe heten woorden als bij, van, met, door, etc?
A
lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijk voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal het voorzetsel en het persoonlijke voornaamwoord uit de volgende zinnen. 
Gebruik de Spick-o-thek!


Slide 6 - Tekstslide

Ik ben *bij hem*.

Slide 7 - Open vraag

Je hoeft niet bang te zijn *voor mij*.

Slide 8 - Open vraag

Er is niks mis *met mij*.

Slide 9 - Open vraag

durch
für
gegen
ohne
bis
um
door
tegen
om
tot
voor
zonder

Slide 10 - Sleepvraag

aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
uit
bij
met
naar
na en naar
sinds
van

Slide 11 - Sleepvraag

3e naamval
4e naamval
für
bis
aus
mit
gegen
bei
nach
durch
seit

Slide 12 - Sleepvraag

Kann ich mit (u) mitfahren?
A
Ihnen
B
euch
C
Sie
D
ihr

Slide 13 - Quizvraag

ohne
A
zonder
B
behalve
C
tegen
D
voor

Slide 14 - Quizvraag

Er ist gegen ........
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 15 - Quizvraag

für ... (mij)
A
ich
B
mich

Slide 16 - Quizvraag

Durch (hem) hat er verloren.
A
er
B
ihm
C
him
D
ihn

Slide 17 - Quizvraag

Ich war mit ihm beim Hausarzt.
Welke naamval is 'ihm'?
A
1
B
4
C
3

Slide 18 - Quizvraag

ik
Ist das für ... ?
A
ich
B
du
C
mich
D
ihn

Slide 19 - Quizvraag

für
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 20 - Quizvraag

für is een voorzetsel van de...
A
derde naamval
B
vierde naamval

Slide 21 - Quizvraag

Was hat er für _____ gekaucht
A
du
B
dich

Slide 22 - Quizvraag

ohne .... (u)
A
sie
B
Sie

Slide 23 - Quizvraag

Der Brief ist für ( u ) ...
A
sie
B
Sie
C
Ihnen
D
ihnen

Slide 24 - Quizvraag

Das ist für ...............
A
ihr
B
euch

Slide 25 - Quizvraag

Sie spielen gegen .......... .
A
wir
B
uns

Slide 26 - Quizvraag

Ohne (jou) ... und ohne (jullie)...... ist es doof.
A
dir, euch
B
dich, ihr
C
dich, euch
D
du, euch

Slide 27 - Quizvraag

zu
A
3e
B
4e
C
3e/4e

Slide 28 - Quizvraag

(hij) gaat...
zu ... (haar)
A
er - ihr
B
ihr - ihm
C
ihm - ihr
D
er- sie

Slide 29 - Quizvraag

Die Milch ist für ... (hem).
A
ihm
B
ihn
C
dein
D
sich

Slide 30 - Quizvraag

durch
A
+3
B
+4

Slide 31 - Quizvraag

gegen
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 32 - Quizvraag

Ich mit hier mit ...(jou)
A
du
B
dir

Slide 33 - Quizvraag

Was hast du gegen (haar) ... ?
A
er
B
ihn
C
es
D
sie

Slide 34 - Quizvraag

Verstehst du die Grammatik?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll