theorie blok 1 tot en met 3

Product maken en verbeteren
Theorie blok 1 tot en met 3
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Dienstverlening en ProductenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 23 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Product maken en verbeteren
Theorie blok 1 tot en met 3

Slide 1 - Tekstslide

blok 1: soorten materialen
Materiaal metaal:
  • Breekt niet bij een grote trekkracht 
  • Geleidt warmte goed en voelt koud aan 
  • Geleidt elektriciteit goed 
  • Kan glimmen 
  • Is niet heel makkelijk te bewerken 
  • Is nooit doorzichtig
Voorbeelden waar metaal in zit: fiets, pan, paperclip enz.

Slide 2 - Tekstslide

Materiaal papier & karton
  • Is licht 
  • Is goedkoop 
  • Kan niet tegen vocht

voorbeelden: karton, schrift

Slide 3 - Tekstslide

Materiaal kunststof


  • plastics
  • perspex: ziet er uit als glas maar is minder breekbaar
  • composiet: vezelversterkt kunststof (kunststof waarin vezels (glas/ textiel) zijn verwerkt) -> denk aan een polyester boot

Slide 4 - Tekstslide

Materiaal aluminium
  • Is licht 
  • Roest niet 
  • Heeft een kleine dichtheid

De dichtheid geeft aan hoeveel een kubieke meter (m3) van een materiaal weegt. Een kubieke meter goud weegt bijvoorbeeld meer dan 19,3 ton, maar eenzelfde blok aluminium maar 2,7 ton (1 ton = 1000 kg)

kubieke meter m3 = lengte x breedte x hoogte



Slide 5 - Tekstslide

Materiaal ijzer
  • Is vrij goedkoop 
  • Is sterk 
  • Is magnetisch 
  • Roest wel

Slide 6 - Tekstslide

Materiaal zilver
  • Is glimmend 
  • Is vrij duur 
  • Roest niet 
  • Heeft een grote dichtheid

Slide 7 - Tekstslide

Recyclen
Recyclen: het opnieuw gebruiken van materialen

Welke materialen kun je volledig recyclen?
  • plastic
  • papier
  • glas

Slide 8 - Tekstslide

Maten op werktekeningen
->bekijken de video Maten op werktekeningen (theorie Mixed)
Je ziet hier een eenvoudig houten voorwerp:
  • 2 plankjes die aan elkaar zijn gelijmd. 
  • Het ene plankje is rechthoekig en ligt plat (horizontaal), 
  • het andere is een halve cirkel en staat rechtop (verticaal).
  • In het midden van het horizontale plankje zit
       zit een rond gat
  • In de tekening staan 8 maten

Slide 9 - Tekstslide

  • Alle maten worden weergegeven in milimeters (mm) (10 mm = 1 cm)
  • De maatlijen zijn dunne lijnen met aan de uiteinden een pijlpunt
  • De maatlijnen staan tussen maathulplijnen deze lopen iets door bij de maatlijnen
  • In de halve cirkel zie je R50 staan: dat betekent dat de straal van die cirkel 50 mm is
  • Je ziet dat er door het midden van het gat twee speciale dunne lijnen zijn getrokken: de hartlijnen. 
  • Hartlijnen zijn gemengde streeplijnen (of streep-stippellijnen): korte en lange strepen achter elkaar. 
  • Deze hartlijnen zijn hier doorgetrokken om aan te geven waar het gat precies zit in het horizontale plankje. De diameter van dat gat is 10 mm en dat wordt aangeven met Ø10. De diameter is de lengte van de middellijn van een cirkel.   
  • Hartlijnen kun je ook gebruiken om aan te geven dat de delen links en rechts van de lijn precies hetzelfde zijn (symmetrie).
Hoeveel cm is de diameter van een cirkel als er op de werktekening staat: R50? 

....... cm

Slide 10 - Tekstslide

Aanzichten werktekeningen
Meestal zijn er zes aanzichten mogelijk bij een voorwerp maar ze zijn lang niet altijd allemaal nodig op een werktekening. Je kunt ze afkorten: 
BA = bovenaanzicht 
VA = vooraanzicht 
LZA = linker-zijaanzicht 
RZA = rechter-zijaanzicht 
AA = achteraanzicht 
OA = onderaanzicht

Slide 11 - Tekstslide

bovenaanzicht
Bij ons voorwerp moet je minstens twee aanzichten geven. Het ligt hier voor de hand om het vooraanzicht en een zijaanzicht te geven. Deze twee aanzichten zet je naast elkaar op de tekening. Je tekent alleen de aanzichten die iets laten zien wat anders niet zichtbaar is.

Slide 12 - Tekstslide

Doorsnede:
  • Een doorsnede is een tekening van wat je ziet als je in gedachten met een mes het voorwerp doorsnijdt
  • In de tekening zie je dat het ronde gat voor de helft een diameter van 10 mm heeft maar dat de andere helft een diameter van 20 mm heeft
  • Met een lijn waarbij de letters A en A staan, is aangegeven waar het voorwerp als het ware is doorgesneden.
  • Het deel van het voorwerp waar het denkbeeldige mes doorheen is gegaan bij het maken van de doorsnede wordt gearceerd. Arceren is het tekenen van schuine strepen.
  • Doorsnedes tekenen is alleen nodig als er gaten in een voorwerp zitten of als een voorwerp hol is.

Slide 13 - Tekstslide

Er zijn vijf onderdelen in het voorwerp te vinden:
  • een plankje in de vorm van een halve cirkel dat rechtop (verticaal) staat; 
  • een rechthoekig plankje dat horizontaal ligt; 
  • een iets dikker plankje daaronder; 
  • twee dezelfde spijkers.
  • Al die onderdelen hebben een nummer.
  • Alle nummers zie je terug in de hoek rechts onderaan op de tekening. Dat is de stuklijst: de lijst met alle onderdelen van het voorwerp. Nummer 1 staat onderaan de lijst, nummer 2 daarboven, enzovoort.
  • Achter elk nummer zie je vijf dingen staan:
  • aantal: hoeveel er van dat onderdeel zijn; 
  • benaming: hoe het onderdeel wordt genoemd; 
  • materiaal: waarvan het onderdeel is gemaakt; 
  • afmetingen: de maten van het onderdeel; 
  • opmerking: extra opmerkingen over het onderdeel, bijvoorbeeld waar het gekocht kan worden.

Slide 14 - Tekstslide

Werkvoorbereiding

->Eerst bekijken video Werkvoorbereiding theorie Mixed.

  • schroeven en spijkers ook wel halffabricaten genoemd. Ze zijn namelijk gemaakt van, bijvoorbeeld, blokken of platen staal dus er heeft al fabricage plaatsgevonden.
  • buizen en stangen van metaal kun je ook halffabricaten noemen

Slide 15 - Tekstslide

Tekenen met de hand
Tekenbord:  speciale plank waarop je tekeningen kunt maken, meestal zit er een speciale liniaal op. 
Tekendriehoek: Hulpmiddel voor het tekenen: een driehoekige liniaal met hoeken van 30 en 60 graden of van 45 graden. 
Sjabloon:  Hulpmiddel voor het tekenen, bijvoorbeeld voor het tekenen van cirkels en ellipsen.  
  

Slide 16 - Tekstslide

Tekenen met de computer:
  • CAD (computer-aided design): Software (tekenprogramma) die wordt gebruikt om tweedimensionale (2-D) tekeningen of driedimensionale (3-D) modellen te ontwikkelen. 
  • CAD-programma nodig om te tekenen. Dit is software die je op een computer of tablet kunt installeren.
  • Bekende programma’s zijn AutoCAD, Solid Edge, SOLIDWORKS, 123D Design en Autodesk Fusion 360
  • Als de werktekening in CAD klaar is, dan kun je hem doorsturen naar een machine die het product direct kan maken. In die machine zit namelijk een computer die de tekening kan ‘lezen’ en kan omzetten in instructies voor de machine.
  • Het maken van producten met behulp van computers heet Computer Aided Manufacturing, of CAM. 
  • Machines die door computers worden aangestuurd, worden CNC-machines genoemd. CNC staat voor Computer Numerical Control.

Slide 17 - Tekstslide

Schetsen
  • ontwerpschets: ruwe tekening van een product die je maakt zonder hulpmiddelen 
  • isometrische projectie: manier om producten ruimtelijk weer te geven zodat je het van meerdere kanten tegelijk kunt zien -> Bij deze projectie kun je altijd drie kanten van een voorwerp zien: twee zijkanten en de bovenkant.
  • isometrisch papier: papier met ‘schuine hokjes’ waarmee je vrij makkelijk een ruimtelijke tekening kunt maken van een product. 

Slide 18 - Tekstslide

Opslaan tekeningen
  • Een bekend format voor tekeningen is dwg
  • Het format dxf kom je ook veel tegen. Dit is speciaal bedoeld om tekeningen te kunnen uitwisselen: de x in dxf komt van het Engelse woord exchange = uitwisselen. 
  • Als je grote tekeningen via internet wilt uitwisselen, dan kun je het format dwf gebruiken. 
  • Je kunt een tekening ook opslaan als een pdf-bestand.
  • Format dat plaatjes/afbeeldingen vaak hebben is jpg

Slide 19 - Tekstslide

Handige iconen 
  • Mirror (= spiegel): dit icoon kun je gebruiken als het voorwerp dezelfde linker- en rechterkant of dezelfde boven- en onderkant heeft. Je tekent dan alleen één kant en daarna spiegel je die kant in een spiegellijn of een spiegelvlak. 
  • Rectangular pattern (= rechthoekig patroon): dit icoon kun je gebruiken als in je tekening een aantal precies dezelfde onderdelen voorkomen. Denk aan gaten, die keurig op de hoeken van een vierkant liggen. Je hoeft dan maar één gat te maken en de andere maakt de computer. 
  • Circular pattern (= cirkelvormig patroon): dit werkt hetzelfde als bij rectangular pattern maar dan voor dingen die op een cirkel liggen.

Slide 20 - Tekstslide

Handige iconen
  • Extrude (= uitstoten)  Deze mogelijkheid om iets uit te rekken hadden we al genoemd. Je kunt er niet alleen cirkels mee uitrekken tot cilinders maar ook vierkanten tot balken en nog veel meer.

Slide 21 - Tekstslide

Handige iconen
  • Revolve (= ronddraaien) :Met het icoon revolve kun je een platte vorm die je getekend hebt rond een as draaien. Hiernaast zie je de platte vorm in blauw en als je die ronddraait om de verticale groene lijn, dan krijg je een ring met een gleuf erin.

Slide 22 - Tekstslide

Handige iconen
Fillet (= fileren, iets eraf halen)  : Alles wat je in 3D tekent, heeft scherpe randen. Om die randen af te ronden gebruik je het icoon fillet. Je selecteert een rand (in het voorbeeld hiernaast wordt die rand dan blauw) en klikt op fillet. Je kunt zelf nog de straal van de rand bepalen door een getal in te tikken op het toetsenbord. Schuine randen maak je met het icoon chamfer (= afschuinen).

Slide 23 - Tekstslide