Oud- en Middelnederlands

Noteer de eerste drie woorden van het beroemde begin van de Nederlandse literatuur.
1 / 14
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Noteer de eerste drie woorden van het beroemde begin van de Nederlandse literatuur.

Slide 1 - Open vraag

Oudnederlands: een kennisquiz
Je krijgt zo zes Oudnederlandse woorden te zien, namelijk hengist, fadaer, knîf, skelo, nagal en akrabrasta. Selecteer steeds de juiste betekenis. 

Slide 2 - Tekstslide

hengist
A
paard
B
wapen
C
bakker
D
hond

Slide 3 - Quizvraag

fadaer
A
veer
B
vader
C
veder
D
vaar

Slide 4 - Quizvraag

knîf
A
knijp
B
mes
C
klif
D
knip

Slide 5 - Quizvraag

nagal
A
spijker
B
nacht
C
vinger
D
nadat

Slide 6 - Quizvraag

skelo
A
geraamte
B
scheel
C
skelet
D
schedel

Slide 7 - Quizvraag

akrabrasta
A
iets met akker, namelijk...
B
een toverspreuk om...
C
een gerecht
D
gulzig eten

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Middelnederlandse literatuur
ca. 1150-1500

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Het Middelnederlands onderscheidt zich van het moderne Nederlands onder andere op het gebied van spelling, grammatica en morfologie.
De Middelnederlandse spelling was fonetisch, men schreef de klank die men hoorde. Omdat er geen eenheidstaal en geen eenheidsspelling was, waren er onder invloed van de dialecten vaak verschillende, streekgebonden spellingen voor één woord.
Omdat men het Latijnse woordbeeld gewoon was, schreef men ook in het Middelnederlands veel c’s, q’s en x’en (‘siecte’, ‘quaet’, ‘dagelix’).
Voor lange klinkers gebruikte men meestal e, i of y als tweede teken (‘soe’, ‘jaer’ of ‘jair’, ‘noyt’). Dit kon tot verwarring leiden. ‘Bloet’ bijvoorbeeld stond voor ‘bloot’ en ‘bloed’.
Grammaticaal zijn de dubbele negatie (‘Die ghevangenen leidemen vaste daer si niet ne mochten ontgaen’) en de naamvalsvormen (‘Die coninc keerde met groter minnen ende voerde inden casteel binnen’) opvallend.
Op het gebied van morfologie was het opmerkelijk dat onbeklemtoonde woordjes vaak aan het erop volgende of eraan voorgaande werden geschreven. Er waren twee soorten inclinatie: deze waarbij het einde van het voorafgaande woord wegviel: proclisis (‘die’ + ‘eerde’ werd ‘deerde’) en een andere waarbij het begin van het volgende woord wegviel: enclisis (‘dat’ + ‘is’ werd ‘dats’).
Een ander opmerkelijk verschijnsel op morfologisch vlak was de zogenaamde reductie. Hierbij verdwenen klanken uit woorden, vooral bij de onbeklemtoonde lettergrepen. De klank kon wegvallen in het begin: procope (ebben i.p.v. hebben), in het midden: syncope (te rekene i.p.v. te rekenene) of op het einde van een woord: apocope (nach i.p.v. nacht).

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide