Week 44: Lezen zakelijke teksten Perron 2 - les 1 BK&KGT

Week 44
Lezen zakelijke teksten Perron 2 BK & KGT
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Week 44
Lezen zakelijke teksten Perron 2 BK & KGT

Slide 1 - Tekstslide

Aan het eind van deze les
Wet je wat een doelgroep is
Ken je de tekstdoelen: informeren, amuseren en activeren
(Her)ken je de tekstsoort: reclame en advertenties
Weet je wat een hoofdgedachte is en kun je dit uit een tekst halen

Slide 2 - Tekstslide

Doelgroepen
De groep lezers voor wie een tekst geschreven is, noem je de doelgroep. 
Er zijn heel veel verschillende doelgroepen. Een paar voorbeelden: kleuters, jongeren, volwassenen, mensen die van sport houden, mensen die van mode houden, brugklasleerlingen, mensen die van paarden houden, of mensen die van voetbal houden, enz.

Hoe herken je voor welke doelgroep een tekst geschreven is?
- Kijk naar het taalgebruik (bijv. een boek met makkelijke zinnen - doelgroep kleuters)
- Kijk naar het uiterlijk van de tekst (bijv. een tekst zonder plaatjes - doelgroep volwassenen)
- Kijk naar het onderwerp van de tekst (bijv. een tekst over wiskunde - doelgroep studenten)

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de 'doelgroep' van een tekst?
A
de schrijver
B
voor wie de tekst geschreven is
C
wat de boodschap van de schrijver is
D
antwoorden b en c

Slide 4 - Quizvraag

Voor welke doelgroep is de tekst geschreven?
A
Mensen die van witbrood en kaas houden
B
Mensen die willen weten hoe je een tosti maakt
C
Mensen die geen vlees eten.

Slide 5 - Quizvraag

Voor welke doelgroep is de tekst geschreven?
A
Mensen die nooit koken
B
Koks die in een duur restaurant werken
C
Iedereen die wel eens kookt

Slide 6 - Quizvraag

Voor welke doelgroep is de tekst geschreven?
A
Mensen die in de horeca werken
B
Mensen die vaak drinken
C
Mensen die vieze kopjes hebben

Slide 7 - Quizvraag

De doelgroep voor deze tekst is:
A
volwassenen
B
studenten
C
mensen die van voetbal houden
D
mensen die van koken houden

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Video

Tekstdoelen: informeren, amuseren en activeren
Een tekst is geschreven met een doel. Dit noemen we het tekstdoel.
Informeren, amuseren en activeren zijn 3 voorbeelden.

Informeren: doel = informatie geven. Bijvoorbeeld een nieuwsbrief.
Amuseren: doel = vermaken. Bijvoorbeeld een grappig verhaal.
Activeren: doel = je iets laten doen. Bijvoorbeeld een advertentie.

Slide 10 - Tekstslide

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel?
Wat is het tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren

Slide 12 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een politierapport heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren

Slide 13 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een reclametekst heeft als tekstdoel:
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren

Slide 14 - Quizvraag

Tekstdoel: informeren
Wat voor een tekstsoort zou dit tekstdoel kunnen hebben?

Slide 15 - Open vraag

Tekstsoorten
Bij elk tekstdoel hoort een tekstsoort.

Een advertentie is een tekstsoort. Het is een vorm van reclame. De schrijven heeft hiermee als doel om de lezer te activeren. Hij wil namelijk, dat je iets gaat kopen of gebruiken. Hij wil je dus overhalen om iets te doen. 

Slide 16 - Tekstslide

Advertentie / reclame herkennen
Opvallend, trekt de aandacht

Gebruik van een slogan (een korte, duidelijke zin die je goed kan onthouden)

Advertenties op tv/radio: muziek die je later terug kan doen denken aan de reclame 

Advertenties op tv/radio: een gezongen slogan (Carglass repareert, carglass vervangt)

Slide 17 - Tekstslide

Zoek een foto van een advertentie op en plaats deze hier.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het tekstdoel dat hoort bij de tekstsoort 'reclame'?
A
Informeren
B
Beschouwen
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 19 - Quizvraag

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst is wat de schrijver over het onderwerp van de tekst vertelt. Eigenlijk een soort mini-samenvatting, van 1 zin.

Om de hoofdgedachte te vinden, bepaal je eerst wat het onderwerp van de tekst is (dus: waar gaat de tekst over). 
Daarna bekijk je wat de belangrijkste informatie is wat de schrijver over het onderwerp vertelt. Dit schrijf je in 1 zin op.

Slide 20 - Tekstslide


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
De belangrijkste zin van een alinea
B
Het onderwerp van de tekst.
C
Een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent.
D
Het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin.

Slide 21 - Quizvraag

De hoofdgedachte...
A
kan een vraag zijn
B
is altijd een vraag
C
is nooit een vraag

Slide 22 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 23 - Quizvraag

Opdrachten
BK:
Lezen zakelijke teksten perron 1, zelftest opdracht 1 t/m 3
Lezen zakelijke teksten perron 2, opdracht 1 t/m 15

KGT:
Lezen zakelijke teksten perron 1, zelftest opdracht 1 t/m 3
Lezen zakelijke teksten perron 2, opdracht 1 t/m 11

Slide 24 - Tekstslide