Taalverzorging leestekens les 1

Taalverzorging leestekens 
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging leestekens 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Doel van deze les
     
  • Terugblik 
  • Welke reactie kun je krijgen?
  • Uitleg leestekens   
  • Aan de slag  
  • Afsluiting  
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Doel van deze les

  • Aan het einde van dit hoofdstuk kun je hoofdletters, punten, dubbele punt, aanhalingstekens, komma's en vraagtekens gebruiken.

Slide 3 - Tekstslide

Welke woorddraadstrategieën weet je nog (het zijn er 8)?

Slide 4 - Open vraag

Welke reactie kun je krijgen?
  • Welke reactie kun je krijgen?
  • Wat geeft je als je zegt:
    Dikke kus, voor jou!


  • Leestekens hebben nut, omdat
    ze verwarring in de boodschap 
    voorkomen

Slide 5 - Tekstslide

Leestekens
  • Zorgen voor duidelijkheid en leesbaarheid
  • Niet gebruiken --> spelfout!

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters
  • Aan het begin van de zin
  • Bij namen: Stijn van Dam, Marco's tas, Utrecht, Kruidvat, Adidas, Pasen
  • Bij woorden die gemaakt zijn van aardrijskundige namen: Afrikaans, Noord-Brabantse

  • Pas op! Je gebruikt geen hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken

Slide 7 - Tekstslide

Punt
  • Einde van de zin

Slide 8 - Tekstslide

Vraagteken
  • Einde van een vraagzin

Slide 9 - Tekstslide

Uitroepteken
  • Einde van een zin met nadruk
    Houd daar mee op!

Slide 10 - Tekstslide

Komma
  • Tussen twee persoonsvormen.
    Als je de grens over gaat, moet je een paspoort meenemen.
  • Voor een voegwoord (behalve voor het woord en).
    Zoals: omdat, terwijl, maar, want, nadat
    Jens gaat naar Zweden, omdat hij het land mooi vindt.
  • Tussen twee delen van een opsomming.
    De Benelux bestaat ui België, Nederland en Luxemburg.

Slide 11 - Tekstslide

Citaat
  • Dubbele punt en aanhalingsteksen
    voor een citaat
  • Citaat = letterlijk overnemen wat iemand zegt 
    of schrijft

Slide 12 - Tekstslide

Citeren
  • Zet voor het citaat een dubbele punt.
  • Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt, vraagteken of uitroepteken.
  • Zet het citaat tussen aanhalingstekens. Bijvoorbeeld:

    Jelte vroeg: ‘Kunt u mij meer informatie geven?’ 
    Tijdens de gymles gilde Sharon: ‘Dat durf ik niet!’

  • Het citaat is dus letterlijk wat iemand zegt of schrijft.
    De rest is geen citaat!

Slide 13 - Tekstslide

Aan het werk!
  • Wie?      Zelfstandig of met zacht overleg
  • Wat?     Opdracht 1 t/m 3 
  • Waar?      In het lokaal
  • Wanneer?     In de les tot 5 minuten voor het einde
  • Waarom?     In het schrijfexamen telt iedere spelfout!
  • Hoe?      Zachtjes overleggen of in stilte

  • Klaar?     Nakijken, quizlet voor woordenschat

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
  • Opdracht 1 t/m 3 van leestekens

Slide 15 - Tekstslide

Tot de volgende keer!

Slide 16 - Tekstslide