In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Bouw van de bloem
Slide 1 - Tekstslide
De stamper
Stempel
Stijl
Vruchtbeginsel
EICELLEN
Slide 2 - Tekstslide
De meeldraad
helmknop met helmhokjes
helmdraad
Stuifmeelkorrels
Slide 3 - Tekstslide
Sleep de namen van de organen van de bloem naar de juiste plaats.
23
stempel
vruchtbeginsel
stijl
kelkblad
helmknop
helmdraad
bloemsteel
kroonblad
Slide 4 - Sleepvraag
In welk deel van de bloem worden eicellen gemaakt?
A
In de meeldraad
B
In de stamper
C
In de kroonbladeren
D
In de kelkbladeren
Slide 5 - Quizvraag
Hoeveel gaat het NL elftal vanavond winnen tegen Gibraltar?
A
1-0
B
2-0
C
2-1
D
3-0
Slide 6 - Quizvraag
Uit welke twee delen bestaat een meeldraad?
A
Uit een stempel en vruchtbeginsel
B
Uit een helmknop en stijl
C
Uit een helmknop en helmdraad
D
Uit een stempel en stijl
Slide 7 - Quizvraag
Welke bewering is juist?
A
Kroonbladeren zijn vaak fel gekleurd
B
Kelkbladeren zijn vaak fel gekleurd
C
Kroonbladeren beschermen de bloem in knop
D
Kelkbladeren lokken insecten
Slide 8 - Quizvraag
Eenslachtige en tweeslachtige bloemen
Een tulp
Slide 9 - Tekstslide
In het vruchtbeginsel zitten acht zaadbeginsels. Elk zaadbeginsel bevat
A
1 eicel
B
1 stuifmeelkorrel
C
8 eicellen
D
8 stuifmeelkorrels
Slide 10 - Quizvraag
Welke bloemen maken stuifmeel?
A
Bloem 1 en 3
B
Bloem 2 en 3
C
Alle bloemen
D
Alleen bloem 2
Slide 11 - Quizvraag
Bestuiving = stuifmeel wordt overgebracht van de meeldraad naar de stempel van een stamper van een bloem van dezelfde soort
Insectenbloemen
Slide 12 - Tekstslide
Windbloem
- groene kroonbladeren
- stuifmeelkorrels zijn licht en glad
- veel stuifmeel
- stampers en meeldraden hangen buiten de bloem
- veelvormige stempel
Een grasbloempje
Slide 13 - Tekstslide
Windbloem
Insectenbloem
Windbloem
Insectenbloem
Slide 14 - Sleepvraag
Welke van onderstaande eigenschappen hoort NIET bij een windbloem?
A
Er worden veel stuifmeelkorrels gemaakt
B
De kroonbladeren zijn fel gekleurd
C
Het stuifmeel is licht
D
De meeldraden en stampers hangen buiten de bloem
Slide 15 - Quizvraag
Welke van onderstaande eigenschappen hoort bij een insectenbloem?
A
Kleine, onopvallende kroonbladeren
B
De stempel is veervormig
C
De bloem maakt nectar
D
De stuifmeelkorrels zijn licht en glad
Slide 16 - Quizvraag
Zelfbestuiving: stuifmeel blijft op dezelfde plant
Kruisbestuiving: stuifmeel komt terecht op een andere plant van dezelfde soort
Slide 17 - Tekstslide
Kan een eenslachtige plant aan zelfbestuiving doen?
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quizvraag
Kan een plant met tweeslachtige bloemen aan zelfbestuiving doen? En aan kruisbestuiving?
A
Alleen aan zelfbestuiving
B
Alleen aan kruisbestuiving
C
Aan kruis- en zelfbestuiving
Slide 19 - Quizvraag
Bestuiving
Zelfbestuiving
Kruisbestuiving
Geen bestuiving
Nummer 1
Nummer 2
Nummer 3
Nummer 4
Slide 20 - Sleepvraag
B3: Bevruchting
Slide 21 - Tekstslide
De leerdoelen voor deze les:
-Je kunt beschrijven hoe de bevruchting bij zaadplanten verloopt.
-Je kunt de veranderingen in het zaadbeginsel na bevruchting beschrijven.
Slide 22 - Tekstslide
-Je kunt beschrijven hoe de bevruchting bij zaadplanten verloopt.
Als een stuifmeelkorrel op de stempel ligt, maakt hij een stuifmeelbuis.
Zo komt hij bij de eicel in het zaadbeginsel terecht en ontstaat bevruchting.
de kern van de eicel en de kern van de stuifmeelkorrel komen samen in 1 cel.
Slide 23 - Tekstslide
-Je kunt de veranderingen in het zaadbeginsel na bevruchting beschrijven.
Na de bevruchting ontwikkeld de eicel zich tot een kiem, het zaadbeginsel groeit ook.
Het is nu een zaadje waar een kiem in zit.
Voorbeeld: bruine boon
Het vruchtbeginsel vormt de vrucht, voorbeeld de peul waar de bonen in zitten.
Slide 24 - Tekstslide
6.4 Vruchten en Zaden
Slide 25 - Tekstslide
Gatentekst
Tijdens de ............................ worden stuifmeelkorrels naar de stempel gebracht. Deze maken dan de ................................. De stuifmeelkorrel kan dan naar het ........................ dat de eicel bevat. Als de eicel bevrucht is, ontwikkelen het .............................. en het ................................ tot bijvoorbeeld een appel. In de appel zitten zaden waar een ....................... uit kan groeien.
Slide 26 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik kan beschrijven hoe bevruchting bij zaadplanten verloopt en hoe hierdoor vruchten en zaden ontstaan.
Ik kan de veranderingen in het vruchtbeginsel na bevruchting beschrijven. Ik kan voorbeelden noemen van eetbaar vruchtvlees en eetbare zaden
Slide 27 - Tekstslide
Vruchten en zaden
Slide 28 - Tekstslide
Peulvrucht
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Vruchtvlees
Het zachte, soms eetbare gedeelte van de vrucht.
Slide 31 - Tekstslide
Eetbare vruchten
Appel
Kers
Meloen
Tomaat
Peul
Courgette
Eetbare zaden
Bonen
Erwten
Pompoenpitten
Zonnebloempitten
Pinda's
Linzen
Slide 32 - Tekstslide
Waarmee kun je een stuifmeelkorrel bij de mens vergelijken?
A
Een eicel
B
Een lichaamscel
C
Een spermacel
D
Een speekselcel
Slide 33 - Quizvraag
Waarmee kun je het zaadje van de plant vergelijken?
A
Een bevruchte menselijke eicel
B
Een baby in de buik
C
Dat kun je niet vergelijken
D
Het opgroeien van een kind
Slide 34 - Quizvraag
In welk onderdeel van een bloem vindt bevruchting plaats?
A
Helmknop
B
Stempel
C
Stijl
D
Vruchtbeginsel
Slide 35 - Quizvraag
Deze sinaasappel bevat vier zaden en is na bevruchting uit een sinaasappelbloem gegroeid.
1.Hoe vaak heeft in deze bloem minstens bevruchting plaatsgevonden? 2. Hoeveel vruchtbeginsels zijn er betrokken geweest bij de vorming van deze vrucht?
A
1) 1 x bevruchting
2) 1 vruchtbeginsel
B
1) 1 x bevruchting
2) 4 vruchtbeginsels
C
1) 4 x bevruchting
2) 4 vruchtbeginsels
D
1) 4 x bevruchting
2) 1 vruchtbeginsel
Slide 36 - Quizvraag
Extra uitleg
De volgende dia's bevatten filmpjes en site's met extra uitleg.