Vragers & Aanbieders Hoofdstuk 3 (1)

Hoofdstuk 3 (1)
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 (1)

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Leerdoelen hoofdstuk 3.1
  • Uitleg paragraaf 3.1
  • Bespreken opdrachten 1.8 t/m 1.10
  • Maken opdrachten 3.1 t/m 3.6

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kent het begrip substitutiegoederen en complementaire goederen en kunt hierbij een voorbeeld geven.
  • Je kent het begrip consumentensurplus en producentensurplus. 
  • Je kunt het verschil aangegeven tussen een vraagfunctie en een aanbodfunctie.
  • Je weet wanneer er een positief verband en wanneer er een negatief verband is bij functies.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Waar is de vraag
van afhankelijk?

Slide 5 - Woordweb

Vraag (Qv) is afhankelijk van
  1. prijs (p)
  2. stand van de economie
  3. inkomen (van de consumenten)
  4. bevolkingsomvang (aantal consumenten)
  5. behoefte (voorkeur van de consumenten)
  6. prijzen van substitutie (vervangende) goederen
  7. prijzen van complementaire (aanvullende) goederen
  8. wettelijke bepalingen (zoals subsidies)
  9. incidentele factoren (zoals terrorisme, epidemie of ramp)

Slide 6 - Tekstslide

Betalingsbereidheid

Slide 7 - Tekstslide

Vraagfunctie
Wat is het verband tussen de prijs (P = oorzaak)
en de gevraagde hoeveelheid (Qv = gevolg)?

Dit is een negatief verband omdat als de prijs (P)
daalt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) stijgt en als de
prijs (P) stijgt, de gevraagde hoeveelheid (Qv) daalt.

Vraagfunctie: Qv = -20P + 324

Let op: hoeveelheid (Q) op de horizontale as,
               en de prijs (P) op de verticale as!

Slide 8 - Tekstslide

Vraagfunctie (tekenen)
Teken de vraagfunctie: Qv = -20P + 324

  • Assenstelsel, horizontale en verticale as?
  • Q (hoeveelheid) altijd op de horizontale as!
  • P (prijs) altijd op de verticale as!
  • Wat heb je nodig om een (rechte) lijn te tekenen?
  • 2 punten!
  • Punt 1: vul 0 in voor P  en bereken Qv!
  • Qv = -20 x 0 + 324 = 324                                                             (324; 0)
  • Punt 2. vul 0 in voor Qv  en bereken P!
  • 0 = -20P + 324 => 20P = 324 => P = 324 / 20 = € 16,20  (0; 16,2)

Slide 9 - Tekstslide

Consumentensurplus
Stel je de vraaglijn rechts voor en de prijs van het
product is € 12,50. Voor iemand die bereid was om
voor dit product € 20 te betalen, is een prijs van
€ 12,50 een mooie meevaller.

De consument hoeft minder middelen op te offeren
dan hij bereid was. Wanneer we al deze individuele 
meevallers bij elkaar optellen, vinden we het
consumentensurplus. Hoe groter het surplus, hoe
efficiënter de uitkomst (= welvaart).

Slide 10 - Tekstslide

Bespreken
Opdracht 1.8 t/m 1.10

Slide 11 - Tekstslide

Gemiddelde Totale Kosten (GTK)

Slide 12 - Tekstslide

Maak
Opdracht 3.1 t/m 3.6
(blz. 34 t/m 36)

timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide