Een gezonde levensstijl voor alle leeftijden

Een gezonde levensstijl voor alle leeftijden

Leerdoel

Aan het einde van de les kun je uitleggen wat een gezond voedings- en bewegingspatroon inhoudt voor kinderen tussen 0-4, 4-12 en jongeren tussen 12-23, en hoe je deze kennis bespreekbaar maakt bij jouw doelgroep (of hun ouders).

Wat weet je al over een gezond voedings- en bewegingspatroon voor verschillende leeftijdsgroepen?

Gezond voedingspatroon - 0-4 jaar

Baby's hebben melk nodig als hoofdvoeding. Vanaf 6 maanden kun je beginnen met bijvoeding, zoals gepureerde groenten en fruit. Geef kleine porties en introduceer nieuwe voedingsmiddelen geleidelijk.

Gezond bewegingspatroon - 0-4 jaar

Baby's moeten elke dag voldoende beweging krijgen. Ze kunnen op hun buik liggen, rollen, kruipen en later leren lopen. Moedig actief spelen aan om hun motorische vaardigheden te ontwikkelen.

Gezond voedingspatroon - 4-12 jaar

Kinderen hebben een gevarieerd dieet nodig met groenten, fruit, volle granen, magere eiwitten en zuivelproducten. Beperk suikerhoudende dranken en snacks met veel vet en suiker.

Gezond bewegingspatroon - 4-12 jaar

Kinderen moeten elke dag minstens 60 minuten matige tot intense lichamelijke activiteit krijgen. Moedig hen aan om buiten te spelen, deel te nemen aan sport en actief te zijn in het dagelijks leven.

Gezond voedingspatroon - 12-23 jaar

Jongeren hebben voedingsmiddelen nodig die rijk zijn aan voedingsstoffen, zoals fruit, groenten, volle granen, gezonde vetten en magere eiwitten. Vermijd overmatige inname van suiker, zout en vet.

Gezond bewegingspatroon - 12-23 jaar

Jongeren moeten minstens 150 minuten matige tot intense lichamelijke activiteit per week krijgen. Moedig hen aan om deel te nemen aan sport, regelmatig te bewegen en een actieve levensstijl te behouden.

Bespreken met doelgroep (of ouders)

Leg uit dat het belangrijk is om met de doelgroep (of hun ouders) te praten over gezonde voeding en beweging. Geef tips over hoe je deze onderwerpen bespreekbaar kunt maken, zoals open vragen stellen en luisteren naar hun ervaringen en zorgen.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.