H4-1 vraaglijn + consumentensurplus

toetsvraag Hoofdstuk 3
laatste twee vragen
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

toetsvraag Hoofdstuk 3
laatste twee vragen

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de kans op diefstal op e-bikes van 2099 euro in Noord-Brabant en de kans op diefstal van stadsfietsen van 999 euro in Amsterdam?
A
Amsterdam: 20%, Noord-Brabant, 7%
B
Amsterdam: 18%, Noord-Brabant, 8%
C
Amsterdam, 18%, Noord-Brabant, 9%
D
Amsterdam: 20%, Noord-Brabant, 6%

Slide 2 - Quizvraag

uitwerking
In Amsterdam is de premie 160 euro. De premie is exact kostendekkend. De nieuwprijs van de fiets is 999 euro. Er geldt een eigen risico van 20%. Dus bij diefstal moet worden uitgekeerd: 0,8 * 999 = 799,20. 
(schade * risico) * 100% = premie. 
Dus 799,20 * risico = 160 euro. Oftewel het risico is: (160 euro/799,20) * 100%= 20%. 
In Noord-Brabant is de premie 125 euro. Geen eigen risico bij diefstal. De nieuwwaarde is 2099 euro. Dus het risico is: (125/2099)*100% = 6%

Slide 3 - Tekstslide

Leg het verband uit tussen de premieverschillen tussen e-bikes en stadsfietsen.

Slide 4 - Open vraag

uitwerking
Als stadsfietsen in stadscentra worden gebruikt, is er 21% kans op diefstal. Er is dus een hoog risicoprofiel. Daardoor hebben ze een hoge premie tov de prijs en hebben ze een premie die afhankelijk is van de postcode en de nieuwwaarde. 

OF: E-bikes worden vooral recreatief gebruikt. Daar geldt een laag risicoprofiel van 4% kans op diefstal bij sport-recreatie. Daardoor een lage premie tov de prijs. 

Slide 5 - Tekstslide

Hoofdstuk 4 De lucht in 
paragraaf 4.1 + 4.2
LWEO Lesbrief Vervoer

Slide 6 - Tekstslide

leerdoelen
  • Vraaglijn: relatie tussen de vraag en de prijs
  • Aanbodlijn: relatie tussen het aanbod en de prijs
  • Wanneer verschuiven van en langs de vraaglijn en aanbodlijn?
  • Verschil substitutie en complementaire goederen
  • Consumentensurplus

Slide 7 - Tekstslide

Waardoor wordt de prijs naar vliegtickets bepaald?

Slide 8 - Woordweb

complementair en substitutie
complementaire goederen
Goederen die elkaar aanvullen. Bijvoorbeeld als vliegen goedkoper wordt, zullen er ook meer auto's worden verhuurd. 

substitutie goederen
Goederen die elkaar kunnen vervangen. Bijvoorbeeld als vliegen duurder wordt, ga je misschien eerder met de auto of de trein. 

Slide 9 - Tekstslide

De vraaglijn
Qv = – 2P + 800
Bij wiskunde: Y = -aX + B

Qv = de vraag naar een product
P = de prijs van het product
-2 = negatief, want negatief verband

Slide 10 - Tekstslide

Verschuiving 
langs de vraaglijn
Als de prijs wijzigt (en de rest blijft hetzelfde), dan zal de vraag veranderen. 

Een verschuiving LANGS de vraaglijn. 

Slide 11 - Tekstslide

Verschuiving van de vraaglijn
  • aantal vragers verandert
  • inkomen vragers verandert
  • smaak van de vragers verandert
  • prijs substitutie of complementair product verandert

Slide 12 - Tekstslide

Verschuiving OP de vraaglijn
Verschuiving VAN de vraaglijn
Prijs van tomaten stijgt
Prijs van bananen daalt
Inkomen van de consument stijgt
Bananen raken helemaal in de mode

Slide 13 - Sleepvraag

Hoe zie je onderstaande gebeurtenissen terug in de grafiek:
Qv = -aP + b? Die gaat over de vraag van Ilse naar spijkerbroeken van het merk EasyBlue.
De vraaglijn verschuift naar links
De vraaglijn verschuift naar rechts
De vraag neemt toe, maar de vraaglijn blijft gelijk.
De vraag neemt af, maar de vraaglijn blijft gelijk.
Ilse heeft een beter betaalde baan aangenomen en kan nu meer besteden.


Tot grote ergernis van Ilse heeft de kledingzaak spijkerbroeken EasyBlue duurder gemaakt.
JeansCenter heeft de prijs van spijkerbroek merk Cool met 20% verlaagd.
Spijkerbroeken raken uit de mode.

Slide 14 - Sleepvraag

Het inkomen van de vragers is gestegen.
Het aantal vragers neemt af.
De prijs van het product zelf is gedaald.
De prijs van ZARA T-shirts is gedaald. 
De vraaglijn van H&M T-shirts verschuift naar links. Welke oorzaken kan dit hebben? Sleep alle mogelijke oorzaken naar dit vak.

Slide 15 - Sleepvraag

Consumentensurplus 
Het consumentensurplus is het verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,10?

De oppervlakte van een driehoek kun je berekenen met de formule:
0,5 x basis x hoogte
Dus het consumentensurplus is 0,5 * 40 * 0,4 = 8
A
16
B
8
C
80
D
4,50

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,40?
A
0,10
B
0,50
C
1
D
4,50

Slide 18 - Quizvraag

uitwerking
0,5 * 10 * 0,1 = 0,5

Slide 19 - Tekstslide

het consumentensurplus is het verschil tussen:
A
de marktprijs en de betalingsbereidheid
B
de marktprijs en de leveringsbereidheid
C
de leveringsbereidheid en de betalingsbereidheid
D
de hoogste en de laagste prijs

Slide 20 - Quizvraag

Het consumentensurplus van deze consument bij een verkoopprijs van € 2 is
A
4
B
o
C
3
D
2

Slide 21 - Quizvraag

advies
Vind je dit lastig? Maak dan opgaven 4.1 tot en met 4.8 van het boek (paragraaf 4.1 + 4.2). 

Slide 22 - Tekstslide

Ik begrijp het verschil tussen verschuiven langs en verschuiven van de vraaglijn
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Ik begrijp het verschil tussen complementaire en substitutiegoederen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Ik begrijp wat het consumentensurplus is.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Ik kan het consumentensurplus berekenen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll