Hij zette een hoge borst op en krabde in zijn haren, zijn rechterhand bleef in zijn binnenzak. Fleur bedacht dat ze op de alarmknop kon drukken. Zachtjes schoof ze in de richting van het knoppenpaneel. De heisa die dat alarm om half 1 ’s nachts zou geven weerhield haar ervan. Ze had de situatie redelijk in de hand, dacht ze. De rode 6 passeerde. KONE is altijd dichtbij, stond er boven de alarmknop. Schrale troost.
‘Nou, hoe komt dat zo, dat van die koepels, wilt u me dat vertellen?’
‘Vertellen, vertellen, je lijkt verdomme die fisiator in Arnhem wel. Kop dicht jij, nu. Ik ben d’r net vanaf, van al dat gevraag en gegraaf, het levert niks op, niets, niente, allemaal gelul.’
‘U bent erg teleurgesteld in het leven en zo jong nog, gelukkig héél jong nog; weet u meneer, ú heeft de toekomst, ik heb het verleden.’
De rode 9 kwam langs, Fleur deed een stapje naar voren. Haar ogen lieten de deuropening niet meer los. De lift remde af. Hij boog voorover, ze ontweek zijn blik. Hij legde zijn linker hand op haar schouder.
‘Zo oma, die beestjes voelen lekker zacht, doodgeschoten of vergast?’
De lift stopte. De deuren gingen open, de hal was leeg; Fleur verroerde zich niet.
‘Jij gaat niemand bellen oma, jij gaat heel braaf slaapje doen in je lekkere luxe mandje, maar éérst doen we de pareltjes af.’