Les 1 Wegen en inhoud

Inhoud en wegen
Doel:
1. Ik weet de afkortingen, mg, kg, g, L, mL en cL zijn en kan deze aangeven bij de juiste voorwerpen.
2. Ik kan de materialen voor het wegen en meten van inhoud te benoemen.
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Inhoud en wegen
Doel:
1. Ik weet de afkortingen, mg, kg, g, L, mL en cL zijn en kan deze aangeven bij de juiste voorwerpen.
2. Ik kan de materialen voor het wegen en meten van inhoud te benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Sleep het antwoord naar het goede vakje
kilogram
gram
milligram
mg
kg
g

Slide 2 - Sleepvraag

Hoeveel weegt een pak suiker?
A
1000 gram
B
10 gram
C
100 gram
D
10000 gram

Slide 3 - Quizvraag

Waar kunnen wij suiker mee wegen
A
personenweegschaal
B
litermaat
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 4 - Quizvraag

Wat weegt een suikerklontje ongeveer?
A
4 kilogram
B
4 liter
C
4 gram
D
4 centigram

Slide 5 - Quizvraag

Als één klontje suiker 4 gram weegt, hoeveel klontjes passen er dan in 100 gram?
A
400 klontjes want 4 gram x 100 is 400 gram
B
2,5 klontje want 4 x 2,5 is 100 gram
C
40 klontjes want 100 gram : 4 gram is 40
D
25 klontjes, want 25x4 gram is 100 gram

Slide 6 - Quizvraag

Sleep de foto naar de juiste weegschaal

Slide 7 - Sleepvraag

Slide 8 - Video

1 Kilo bestaan  uit 1000 gram

1000 simkaartjes 
wegen evenveel 
als een pak meel 
van 1 kg. 

Slide 9 - Tekstslide

De aardbeien wegen 200........
A
Kilogram
B
Gram
C
milligram
D
decigram

Slide 10 - Quizvraag

Wat voor soort weegschaal
is dit?
Kies 2 antwoorden.
A
keukenweegschaal
B
digitale weegschaal
C
personenweegschaal
D
analoge weegschaal

Slide 11 - Quizvraag

Hoe noemen we dit?
A
lepels
B
maatlepels
C
lepelset
D
bestek

Slide 12 - Quizvraag

Hoe noemen we dit apparaat?
A
weegschaal
B
personenweegschaal
C
maatbeker
D
keukenweegschaal

Slide 13 - Quizvraag

Deze doen we samen. 

Hoeveel wegen 7 appels?

(Eerst kijken wat 1 appel weegt)


Slide 14 - Tekstslide

Wat is zwaarder?
A
zak appels
B
pak melk
C
even zwaar

Slide 15 - Quizvraag

leg aan elkaar uit wat je hebt gedaan.



Hoeveel wegen 3 sinaasappels?


Slide 16 - Tekstslide

Waar staat de afkorting kg voor ?
A
gram
B
kleutergedrag
C
krijgen
D
kilogram

Slide 17 - Quizvraag

Waar staat de afkorting cl. voor
A
clematis
B
liter
C
centiliter
D
milliliter

Slide 18 - Quizvraag

Opdracht:
- Werkboek: Hoofdstuk 11.
- Klaar? Numo taken.

Slide 19 - Tekstslide