In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Leesvaardigheid
Slide 1 - Tekstslide
De leesstrategie waarbij je de titel, inleiding, tussenkopjes en bron leest en de plaatjes bekijkt, noemen we
A
Globaal lezen
B
Zoekend lezen
C
Intensief lezen
D
Oriënterend lezen
Slide 2 - Quizvraag
Het doel van oriënterend lezen is:
A
Weten wat onderwerp van de tekst is
B
De betekenis van woorden achterhalen
C
Weten wat de kernzinnen van de alinea's zijn
D
Weten wat hoofdgedachte van de tekst is
Slide 3 - Quizvraag
Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1:
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is.
Situatie 2:
Voor biologie moet je een werkstuk maken over klimaatverandering. Je hebt op een internet een tekst gevonden over het klimaat. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3:
Je hebt morgen een toets over politieke besluitvormingen. Je leest de tekst in je boek maatschappijleer.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de prijzen. Je bezoekt de website van het pretpark.
Oriënterend lezen
Globaal lezen
Intensief lezen
Zoekend lezen
Kritisch lezen
Slide 4 - Sleepvraag
Leesstrategieën
- Oriënterend lezen
Weten waar de tekst over gaat (onderwerp) en voorkennis activeren
- Globaal lezen
Weten wat de deelonderwerpen zijn
- Intensief lezen
Tekstbegrip en hoofdgedachte vinden
- Zoekend lezen
Antwoord zoeken op een vraag die je hebt / informatie vinden die je zoekt
Slide 5 - Tekstslide
Het tekstdoel waarbij je de lezer wilt overhalen, noemen we:
A
Overtuigen
B
Informeren
C
Activeren
D
Amuseren
Slide 6 - Quizvraag
In een tekst waar de schrijver de lezer iets wil uitleggen of wil leren, is het tekstdoel:
A
Informeren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren
Slide 7 - Quizvraag
In een tekst waar argumenten staan, is het leesdoel:
A
Informeren
B
Activeren
C
Overtuigen
D
Amuseren
Slide 8 - Quizvraag
Leesdoelen
- Informeren
- Activeren
- Overtuigen
- Amuseren
- Instrueren
Slide 9 - Tekstslide
De kenmerken die horen bij het onderwerp zijn:
A
Een woord of paar woorden
B
Een hele zin
C
Te vinden met oriënterend lezen
D
Staat meestal in het slot van de tekst
Slide 10 - Quizvraag
Juist of onjuist: De hoofdgedachte is dat wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Juist of onjuist: De hoofdgedachte is altijd een hele zin.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Onderwerp
Hoofdgedachte
Vinden met oriënterend lezen
Vinden met intensief lezen
Een woord of paar woorden
Een hele zin, let op: geen vraagzin!
Waar de tekst over gaat
Wat de schrijver over het onderwerp wil vertellen
Slide 13 - Tekstslide
De kernzin is de belangrijkste zin van de alinea.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 14 - Quizvraag
De belangrijkste informatie van een alinea staat vaak in de kernzin.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 15 - Quizvraag
De belangrijkste informatie in een tekst noem je bijzaken.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 16 - Quizvraag
De kernzin is altijd de eerste zin van een alinea.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Het signaalwoord 'omdat' hoort bij het tekstverband:
A
Tegenstellend
B
Voorbeeldgevend
C
Redengevend
D
Samenvattend
Slide 18 - Quizvraag
Het signaalwoord 'bovendien' hoort bij het tekstverband
A
Opsommend
B
Concluderend
C
Redengevend
D
Samenvattend
Slide 19 - Quizvraag
Juist of onjuist? 'daardoor' is een opsommend signaalwoord.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 20 - Quizvraag
'Eerst maakt Sam zijn huiswerk, daarna gaat hij sporten.' In dit stukje tekst is een signaalwoord dat een ... aangeeft te vinden.
A
Tegenstelling
B
Oorzaak/gevolg
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde
Slide 21 - Quizvraag
'Doordat mijn bus vanochtend niet reed, kwam ik te laat op school.' In dit stukje tekst is een signaalwoord dat een ... aangeeft te vinden.
A
Tegenstelling
B
Oorzaak/gevolg
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde
Slide 22 - Quizvraag
'Het regende hard, maar ik ben toch gaan hardlopen.' In dit stukje tekst is een signaalwoord dat een ... aangeeft te vinden.
A
Tegenstelling
B
Oorzaak/gevolg
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde
Slide 23 - Quizvraag
Tekstverbanden en signaalwoorden
Tekstverband
Signaalwoorden
Tijdsvolgorde
daarna, vervolgens, dan
Opsomming
ten eerste, ook, bovendien
Tegenstelling
maar, echter, in tegenstelling tot
Oorzaak/gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van
Slide 24 - Tekstslide
Juist of onjuist?
Als iets een feit is, kun je dat bewijzen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 25 - Quizvraag
Juist of onjuist?
Als iets een mening is, moet iedereen het daarmee eens zijn.