Toets 1K Grammatik K2 versie B

SO Grammatica Kapitel 2

Leerdoel:
- Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden gebruiken
- Ik kan de werkwoorden wohnen/heißen/haben/sein vervoegen
- Ik kan de lidwoorden correct gebruiken
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

SO Grammatica Kapitel 2

Leerdoel:
- Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden gebruiken
- Ik kan de werkwoorden wohnen/heißen/haben/sein vervoegen
- Ik kan de lidwoorden correct gebruiken

Slide 1 - Tekstslide

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij/u

Slide 2 - Sleepvraag

ich
er
Sie
wir
heißen
heiße
heißen
heißt

Slide 3 - Sleepvraag

du
ich
Sie (u)
ihr
wohne
wohnen
wohnt
wohnst

Slide 4 - Sleepvraag

wohnen
Wo ........ du?
A
wohne
B
wohnt
C
wohnen
D
wohnst

Slide 5 - Quizvraag

wohnen
Ich ............. in den Niederlanden.
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 6 - Quizvraag

wohnen
Herr Mayer, wo ................... Sie?
A
wohnen
B
wohnst
C
wohnt
D
wohne

Slide 7 - Quizvraag

heißen
Wie .................. er eigentlich?
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 8 - Quizvraag

heißen
Sie ................. Anna?
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 9 - Quizvraag

heißen
................ Sie Maria, Frau de Jansen?
A
heißen
B
heißt
C
heißst
D
heiße

Slide 10 - Quizvraag

sein
Du ............. 15 Jahre alt.
A
bin
B
bist
C
seid
D
sind

Slide 11 - Quizvraag

sein
Sie .............. in Den Haag.
A
sind
B
sein
C
seit
D
ist

Slide 12 - Quizvraag

sein
Ich .............. ein Einzelkind.
A
bist
B
bin
C
seid
D
ist

Slide 13 - Quizvraag

haben
Wir ................ einen neuen Lehrer.
A
haben
B
hat
C
hast
D
habt

Slide 14 - Quizvraag

haben
Ich ................ eine schöne Tasche.
A
habe
B
hat
C
hast
D
habt

Slide 15 - Quizvraag

sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 16 - Sleepvraag

haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 17 - Sleepvraag

der, die, of das?

.............Großeltern
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 18 - Quizvraag

der, die, of das?

...... Kater
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 19 - Quizvraag

der, die, of das?

................Kind
A
der
B
die
C
das
D
die (meervoud)

Slide 20 - Quizvraag

der
die
das
mannelijk
vrouwelijk en meervoud
onzijdig

Slide 21 - Sleepvraag

der
das
das
die
die
das

Slide 22 - Sleepvraag


Staan de hoofdletters goed in de volgende zin?

sebastian ist Vierzehn. er Wohnt in köln. er Mag Popmusik.

A
ja
B
nein

Slide 23 - Quizvraag


Wanneer gebruik je hoofdletters
A
Woorden waar je de, het en een voor kan zetten.
B
Alle woorden in het Duits.
C
Voornamen, achternamen en namen van landen.
D
Voornamen, achternamen en lidwoorden.

Slide 24 - Quizvraag


Staan de hoofdletters goed in de volgende zin?

mareike Wohnt in München. sie ist dreizehn und liebt Musik.

A
ja
B
nein

Slide 25 - Quizvraag

Waar moeten hoofdletters staan?

christa wohnt in groningen in einem haus.
A
Christa, Wohnt
B
Christa, Groningen, Haus
C
Christa, In, Groningen
D
Christa Wohnt

Slide 26 - Quizvraag

Fertig! Gut gemacht

Slide 27 - Tekstslide