Afsluitende les schooljaar 3
1 / 34
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel nach neun.
B
Es ist Viertel vor neun.
C
Es ist fast zehn Uhr.
D
Es ist Viertel nach acht.
Slide 3 - Quizvraag
Hoeveel buurlanden heeft Duitsland?
A
4
B
5
C
11
D
9
Slide 4 - Quizvraag
Welke letters spel je in het Duits anders dan in het Nederlands?
A
Q Y V Z
B
Q Y T R
C
A B C D
D
Q Y H D
Slide 5 - Quizvraag
Vertaal: Ik wil graag
A
Ich wille gerne
B
Ich wolle gerne
C
Ich möchte gerne
D
Ich mochte gerne
Slide 6 - Quizvraag
Wat zeg je als je een vraag niet hebt verstaan?
A
Wie bitte?
B
Was sagen Sie?
C
Können Sie das bitte wiederholen?
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de hoofdstad van Duitsland?
A
Köln
B
Hamburg
C
Berlin
D
München
Slide 8 - Quizvraag
Hoe heet de snelweg in het Duits?
A
Autobahn
B
Schnellweg
C
Fahrbahn
Slide 9 - Quizvraag
Berlijn is altijd al de hoofstad van Duitsland geweest.
A
Richtig
B
Falsch
Slide 10 - Quizvraag
Duitsland heeft het grootste bevolkingsaantal in Europa.
A
Richtig
B
Falsch
Slide 11 - Quizvraag
De meest voorkomende Duitse achternamen zijn op volgorde van meest naar minst:
A
Müller - Schneider - Schmidt
B
Schneider - Schmidt - Müller
C
Müller - Schmidt - Schneider
D
Schmidt - Müller - Schneider
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de Duitse nationale feestdag?
A
4 september
B
24 december
C
3 oktober
D
5 mei
Slide 13 - Quizvraag
Oktoberfest is ………..
A
een soort Koniginnedag in heel Duitsland
B
een groot volksfeest in München.
C
een bekende carnavalsoptocht in Keulen
D
een schoolfeest
Slide 14 - Quizvraag
Wat zei de Amerikaanse President J.F. Kennedy? "Ich bin ein ………?"
A
Frankfurter
B
Berliner
C
Hamburger
D
Wiener
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
In welke maand start het Oktoberfest?
Slide 17 - Open vraag
Vertaal naar het Nederlands: buchstabieren
Slide 18 - Open vraag
Vertaal naar het Nederlands: Schmerzen
Slide 19 - Open vraag
Vertaal naar het Duits: taaldorp
Slide 20 - Open vraag
Vraag waar de toiletten zijn.
Slide 21 - Open vraag
Vertaal naar het Duits: alstublieft (1 woord)
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Tekstslide
Peter Fox
Angela Merkel
Albert Einstein
Sebastian Vettel
Cro
Helene Fischer
Manuel Neuer
Nena
Slide 24 - Sleepvraag
Kartoffelsalat
Flammkuchen
Maultaschen
Apfelstrudel
Lebkuchen
Knödel
Kaiserschmarren
Bratwurst
Slide 25 - Sleepvraag
Messer
Löffel
Gabel
Teelöffel
Slide 26 - Sleepvraag
Welche Flagge gehört zu welchem Land?
Verbind de landen met de juiste vlag!
Verbind de landen met de juiste vlag!
Deutschland
Die Schweiz
Österreich
Slide 27 - Sleepvraag
Wie sagt man das auf Deutsch?
Combineer de juiste betekenissen met elkaar.
Combineer de juiste betekenissen met elkaar.
Hallo!
Guten Morgen!
Tschüss!
Auf Wiedersehen!
Gute Nacht!
Hallo!
Tot ziens!
Doei!
Goedemorgen!
Welterusten!
Slide 28 - Sleepvraag
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 29 - Sleepvraag
1
6
2
7
3
8
4
9
5
10
12
13
11
ein
zwei
drei
vier
fünf
sechs
sieben
acht
neun
zehn
elf
zwölf
dreizehn
Slide 30 - Sleepvraag
haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 31 - Sleepvraag
Match de schoolvakken
Deutsch
Niederländisch
Englisch
Mathe
Physik
Chemie
Biologie
Erdkunde
Geschichte
Musik
Kunst
Sport
Slide 32 - Sleepvraag
Ich wünsche euch schöne.....
A
Ostern
B
Weihnachten
C
Sommerferien
D
Vakantion
