Brugklas herhaling grammatica

Herhaling grammatica
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Grammatik A - Tijdsbepalingen
Kies de juiste tijdsbepaling uit 

Slide 2 - Tekstslide

_______ Freitag habe ich immer Fußballtraining.
A
im
B
am
C
um
D
von ... bis

Slide 3 - Quizvraag

Warum ist es hier so warm ________ Frühling?
A
im
B
am
C
um
D
von ... bis

Slide 4 - Quizvraag

Wie spät fängt unsere nächste Stunde an? _______ halb zehn.
A
im
B
am
C
um
D
von ... bis

Slide 5 - Quizvraag

_____ neun _____ halb 11 muss ich Hausaufgaben machen
A
im
B
am
C
um
D
von ... bis

Slide 6 - Quizvraag

________ Vormittag trinke ich immer eine Tasse Kaffee.
A
im
B
am
C
um
D
von ... bis

Slide 7 - Quizvraag

Ich habe Geburtstag ______ März.
A
im
B
am
C
um
D
von ... bis

Slide 8 - Quizvraag

Wann feierst du deinen Geburtstag? ________ 19. Juni.
A
im
B
am
C
um
D
von ... bis

Slide 9 - Quizvraag

Kloktijden
Noteer de juiste tijd

Slide 10 - Tekstslide


Slide 11 - Open vraag


Slide 12 - Open vraag


Slide 13 - Open vraag


Slide 14 - Open vraag


Slide 15 - Open vraag

Wielange __________ (schlafen) du pro Nacht?

Slide 16 - Open vraag

Ich _______ (geben) dir dein Buch morgen zurück.

Slide 17 - Open vraag

Wie __________ (fahren) er zur Schule?

Slide 18 - Open vraag

Anna __________ (treffen) sich mir ihrer Freundin.

Slide 19 - Open vraag

Ihr müsst aufpassen, dass ihr nicht _________ (fallen)

Slide 20 - Open vraag

___________(laufen) du gerne in deiner Freizeit?

Slide 21 - Open vraag

____________ (gehen) es dir gut?

Slide 22 - Open vraag

Grammatik C - zinsontleding

Slide 23 - Tekstslide

Er gibt dem Mann ein Geschenk - ein Geschenk
A
onderwerp (1e naamval)
B
meewerkend voorwerp (3e naamval)
C
lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 24 - Quizvraag

Wir zeigen den Touristen die Stadt - den Touristen
A
onderwerp (1e naamval)
B
meewerkend voorwerp (3e naamval)
C
lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 25 - Quizvraag

Schickt sie ihrem Bruder einen Brief? - sie
A
onderwerp (1e naamval)
B
meewerkend voorwerp (3e naamval)
C
lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 26 - Quizvraag

Die Lehrerin erklärt den Schülern die Aufgabe - die Aufgabe
A
onderwerp (1e naamval)
B
meewerkend voorwerp (3e naamval)
C
lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 27 - Quizvraag

Der Kellner bringt den Gästen das Essen - den Gästen
A
onderwerp (1e naamval)
B
meewerkend voorwerp (3e naamval)
C
lijdend voorwerp (4e naamval)

Slide 28 - Quizvraag