Herhaling 3.1

Goedemorgen 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startactiviteit 
1. Maak "Weet je het nog?" op blz. 72 + 73
2. Afmaken samenvatting hoofdstuk 3 - blz. 90

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Startactiviteit
  • Leerdoelen 3.1
  • Herhaling 3.1
  • Aan de slag!
  • Nakijken
  • Afsluiting

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3.1 Wat zijn de kosten?
Je hebt geleerd in deze paragraaf:
  • Hoe bedrijven waarde toevoegen en welke beloningen daarbij horen
  • Waarom bedrijven investeren en hoe je de afschrijving berekent
  • Waaraan je vaste- en variabele kosten kunt herkennen en hoe je ermee rekent
  • Hoe je kostprijs per product kunt berekenen 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staat de afkorting KANO voor?

Slide 5 - Open vraag

K =apitaal
A =rbeid
N =atuur
O =ndernemerschap 
Onder welke productiefactor vallen de grondstoffen die een bedrijf gebruikt?
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke beloning ontvang je voor de productiefactor: ondernemerschap?
A
Loon / Salaris
B
Rente / huuropbrengsten
C
Pacht
D
Winst

Slide 7 - Quizvraag

Kapitaal = rente / huuropbrengsten
Arbeid = salaris / loon
Natuur = Pacht
Ondernemerschap = Winst
Welke beloning ontvang je voor de productiefactor: natuur?
A
Loon / Salaris
B
Rente / huuropbrengsten
C
Pacht
D
Winst

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze kosten veranderen als je meer of minder gaat produceren.
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Werknemers met een vast contract vallen onder
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het inkopen van grondstoffen valt onder ...
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een bandenfabriek produceert per jaar 625.000 fietsbanden. De vaste kosten zijn 2,5 miljoen en de variabele kosten 1 miljoen. Bereken de kostprijs per fietsband.

Slide 12 - Open vraag

2,5 miljoen + 1 miljoen = 3 miljoen 
3.000.000 : 625.000 = € 9,60
Welke prijs is inclusief btw?
A
Inkoopprijs
B
Verkoopprijs
C
Consumentenprijs
D
Nettoresultaat

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke prijs betaal jij aan de kassa?
A
Inkoopprijs
B
Verkoopprijs
C
Consumentenprijs
D
Nettoresultaat

Slide 14 - Quizvraag

Inkoopprijs
Brutowinstmarge +
Verkoopprijs
Btw +
Consumentenprijs

Inkoopprijs = ALTIJD 100%
Consumentprijs = ALTIJD 109 of 121%
Er staat een elektrische fiets voor € 2.049 in de etalage.
A
Dit is de inkoopprijs
B
Dit is de verkoopprijs
C
Dit is de consumentenprijs
D
Dit is het nettoresultaat

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er staat een elektrische fiets voor € 2.049 in de etalage.
A
€ 2.049 = 100 %
B
€ 2.049 = 121 %

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er staat een elektrische fiets voor € 2.049 in de etalage, bereken de verkoopprijs van deze fiets.

Slide 17 - Open vraag

Consumentenprijs € 2.049
€ 2.049 = 121 %

€ 2.049       x    € 1.693,39
    121 %        1 %      100 %

€ 2.049 : 121 x 100 = € 1.693,39
Aan de slag!
  • Maken herhalingsopdrachten hoofdstuk 3 - blz. 92 + 93
  • Maken rekenen hoofdstuk 3 - blz.  96 + 97
  • Daarna maken plusopdrachten - blz. 94 +95

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het nettoresultaat =
A
altijd inclusief BTW
B
altijd exclusief BTW

Slide 19 - Quizvraag

Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat