Comparatives & Superlatives

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Trappen van vergelijking
- Comparative: vergrotende trap
- Superlative: overtreffende trap
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.
A
B
C

Slide 2 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Woorden van 1 lettergreep:
- Comparative: -er
- Superlative: -est
old
older
oldest

Slide 3 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
1.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e,
gebruik dan -r en -st.
large
larger
largest
Spellingsregels:

2.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker + y,
gebruik dan -ier en -iest.
happy
happier
happiest

Slide 4 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
hot
hotter
hottest
Spellingsregels:

3.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker (a, e, i, o, u)
+ 1 medeklinker, medeklinker verdubbelen
big
bigger
biggest

Slide 5 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
Woorden van 3 lettergrepen of meer:
- Comparative: more
- Superlative: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 6 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
famous
more famous
most famous
Zelfde regel geldt voor bijvoorbeeld: famous en boring
boring
more boring
most boring

Slide 7 - Tekstslide

Comparatives and superlatives
good/well
better
best
Uitzonderingen (uit je hoofd leren!)
bad/ill
worse
worst
much/many
little
more
less
most
least

Slide 8 - Tekstslide

My house is (big) ...
than yours.

Slide 9 - Open vraag

Who is the (rich) ...
woman on earth?

Slide 10 - Open vraag

This flower is (beautiful)
... than that one.

Slide 11 - Open vraag

Who is the (good) .... football player in the world?
A
better
B
gooder
C
goodest
D
best

Slide 12 - Quizvraag

What is your ... (bad) subject at school?
A
badder
B
worse
C
worst
D
baddest

Slide 13 - Quizvraag

The ... (little) you can do is study for the tests.
A
leasest
B
least
C
littlest
D
less

Slide 14 - Quizvraag

Open SB page 42 

Slide 15 - Tekstslide

SB page 42 Exc 3
1 smaller                                     6 further
2 larger
3 earlier 
4 bigger
5 more powerful

Slide 16 - Tekstslide

SB page 42 ANSWERS exc. 6

Slide 17 - Tekstslide

WB page 43 Exc 1
1

Slide 18 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
2

Slide 19 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
3

Slide 20 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
4

Slide 21 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
5

Slide 22 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
6

Slide 23 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
7

Slide 24 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
8

Slide 25 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
9

Slide 26 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
10

Slide 27 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
11

Slide 28 - Open vraag

WB page 43 Exc 1
12

Slide 29 - Open vraag

Answers exc 1 WB
1. taller 2. larger  3. hotter  4. earlier
5. more powerful 6. more spectacular
7. better 8.worse  9. further/farther 
10. fewer 11.more 12.less

Slide 30 - Tekstslide

WB page 43 Exc. 3 + 4
timer
2:00

Slide 31 - Tekstslide

Grade 1-10 how well you understand the grammar U3 and U4.

Slide 32 - Open vraag