EBG 30 Nevenschikkende zinnen A2

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoorden
Vandaag leer je om twee hoofdzinnen met elkaar te verbinden door een voegwoord.
Je leert 5 verschillende voegwoorden die je hiervoor kunt gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdzin
     Ik       wil      morgen     huiswerk   bij jou    maken.

     Ik       snap        de sommen      niet.

Slide 3 - Tekstslide

voegwoorden
voegen betekent:
met elkaar verbinden
of
aan elkaar vastmaken.

Een voegwoord verbindt twee zinnen met elkaar.


Slide 4 - Tekstslide

voegwoorden
Een voegwoord zegt iets over:

de reden  - want
de keuze - of
de conclusie - dus
allebei   - en
de tegenstelling - maar

 

Slide 5 - Tekstslide

EBG les 38 Nevenschikkende zinnen
want  = een reden

Slide 6 - Tekstslide

Nog een voorbeeld
dus = een gevolg

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdzin + hoofdzin
     Ik       wil      morgen     huiswerk   bij jou    maken,
     want
     ik         snap        de sommen      niet.
w
o
d
e
m

Slide 8 - Tekstslide

WODEM
Als je van twee zinnen één zin gaat maken met 
want  (reden)
of (keuze)
dus (een conclusie)
en (allebei wel/niet)
maar (tegenstelling)
dan hoef je niks te veranderen aan de volgorde.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Link

opdracht 115
tegenstelling   Ik drink geen koffie, maar wel thee.
reden                   Ik drink geen koffie, want daar krijg ik buikpijn                                       van.
keuze                   Ik drink nooit koffie of chocolademelk.
allebei wel/niet   Ik drink geen koffie en ook geen thee.

Slide 12 - Tekstslide

Aan het werk
Maak de zinnen van opdracht 115 en 116
op bladzijde 145 van het boek.
timer
15:00

Slide 13 - Tekstslide

opdracht 116
  1. Jan drinkt koffie en Petra drinkt thee.
  2. Wil je koffie of wil je liever thee?
  3. Ik ga niet zwemmen, want ik ben verkouden.
  4. Ik wil wel komen, maar ik kan niet lang blijven.
  5. Murat heeft geen zakgeld meer, want hij heeft gisteren een boek gekocht.

Slide 14 - Tekstslide

opdracht 116
6. Thu is een Vietnamees meisje en Jing-Gi is een Chinese jongen.
7. Zullen we naar het strand of naar het bos gaan?
8. Ik moet weg, want anders kom ik te laat.
9. Mijn zus wilde nieuwe schoenen kopen, maar ze kon geen mooie vinden.
10. De trein is al vertrokken, maar over 10 minuten komt er weer een trein.

Slide 15 - Tekstslide



Oefenen met voegwoord in Disk

Slide 16 - Tekstslide