6. Thu is een Vietnamees meisje en Jing-Gi is een Chinese jongen.
7. Zullen we naar het strand of naar het bos gaan?
8. Ik moet weg, want anders kom ik te laat.
9. Mijn zus wilde nieuwe schoenen kopen, maar ze kon geen mooie vinden.
10. De trein is al vertrokken, maar over 10 minuten komt er weer een trein.