Adjectives and Adverbs

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Welcome to English class! 

Lesson plan

• 5 min. Introduction
• 10 min. Reading
• 20 min. Grammar 
• 10 min. Evaluation

Lesson aim

After this lesson, you should be able to:

> Recognize adjectives and adverbs in English sentences

> Place adjectives and adverbs in the correct place in English sentences

> Create adjectives and adverbs in English

Reading

Adjective  >> Bijvoeglijk naamwoorden

• Een adjective zegt iets over een zelfstandig naamwoord (noun) 
  >  The old man.               Old zegt iets over man
  >  The pink hat.               Pink zegt iets over hat
  
  
• Een adjective staat meestal direct voor de noun. Maar soms ook erna.
  >  The man is old.
  >  The hat is pink. 

Adverb>> Bijwoord

• Een adverb zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord (adjective), een werkwoord (verb) of een ander bijwoord (adverb)
  >  She swims quickly.               quickly zegt iets over het werkwoord swims.  > How
  >  He ran yesterday.                 Yesterday zegt iets over het werkwoord ran  > When
  
  
• Adverbs komen meestal achter het woord waar het iets over zegt. 
• Adverbs vertellen ons: hoe, waar, wanneer, waarom, hoe vaak, hoe regelmatig/veel
• Adverbs eindigen meestal, maar niet altijd, in -ly
  
  

Adjective or Adverb?
He is wearing ____ pants.

1. Old
2. Elderly

He is wearing old pants.

Wearing = verb

Old = adjective 

Pants = Noun 

Adjectives modify nouns.

Adjective or Adverb?
It is _____ hot today!

1. Real
2. Really

It is really hot today!

really = adverb

hot = adjective

today = noun

adverbs modify adjectives, verbs or other adverbs.

In this case really tells you how hot

Adjectives and adverbs
The garden is .....

1. beautiful > adjective
2. beautifully > adverb

Adjectives & adverbs:
She put her glasses down ...

1. careful > adjective
2. carefully > adverb

Adjectives and adverbs
They make ......... bread.

1. deliciously
2. delicious

Adjectives and adverbs
She dances ......

1. wonderful
2. wonderfully

Adjectives and adverbs
That is a ...... dog

1. beautiful
2. beautifully

Adjectives and adverbs
Maureen played .... and lost the game.

1. bad
2. badly

Adjectives and adverbs
This is an .... difficult game.

1. incredibly
2. incredible

Weet je al voldoende van de adverbs en adjectives en heb je deze quiz met gemak kunnen maken

1. Ja, deze quiz was een makkie
2. Nee ik moet nog meer leren
3. Het was te doen, extra uitleg nodig.
4. Ik snap er niets van!

Homework

Unit 5 • Lesson 5