Les 7: kosten

LESDOELEN
Na deze les kun/weet je:
  • Wat de kostprijs is
  • De kostprijs van een product berekenen
  • Het verschil tussen directe en indirecte kosten
  • Het verschil tussen vaste en variabele kosten
  • Wat er met
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Dienstverlening en ProductenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

LESDOELEN
Na deze les kun/weet je:
  • Wat de kostprijs is
  • De kostprijs van een product berekenen
  • Het verschil tussen directe en indirecte kosten
  • Het verschil tussen vaste en variabele kosten
  • Wat er met

Slide 1 - Tekstslide

Les 7: kosten

Slide 2 - Tekstslide

Welkom DP3
08:05-08:20  telefoon in bak + maken oefentoets boekjes
08.20-09.45 alle opdrachten boekje 21 - 22 - 23  + alle inleveropdrachten in Teams

Daarnaast maak je van elk boekje de begrippentrainer en de oefentoetsen -> van boekje 17 tot en met 23










 

Koken in 2 groepen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide


Groep 1
  1. Thijs
  2. Pieter
  3. Sil
  4. Tigo
  5. Robin
  6. Owen
  7. Yosan
  8. Lena 
  9. Kay

Groep 2
  1. Joery
  2. Kenn
  3. Kyra
  4. Kaily
  5. Didier
  6. Semmy
  7. Duncan
  8. Jurre
  9. Leroy
Indeling kookles

Slide 4 - Tekstslide

KOSTPRIJS

Slide 5 - Tekstslide

WAAROM?
Wanneer je een product gaat verkopen is het belangrijk om te bepalen voor welke prijs je het gaat verkopen.
Om dit te bereken gebruiken we de kostprijs en de winstmarge.
Deze vormen samen de verkoopprijs.

Slide 6 - Tekstslide

VERKOOPPRIJS
KOSTPRIJS
Hoeveel kost het om 1 product te maken
WINSTMARGE
Dit is hoeveel winst je wilt maken.

Slide 7 - Tekstslide

KOSTPRIJS
De kostprijs kun je onderverdelen in:
Directe kosten
Indirecte kosten

Slide 8 - Tekstslide

DIRECTE KOSTEN
De directe kosten kun je berekenen per product en bestaan uit:
Arbeidskosten (salaris van personeel)
Inkoopwaarde van de grondstoffen en materialen
Productie kosten


Slide 9 - Tekstslide

INDIRECTE KOSTEN
De indirecte kosten kun je niet per product berekenen en bestaan uit:
Huur
Telefoonkosten
Kosten voor gas/water/licht (energie)



Slide 10 - Tekstslide

OEFENEN
Sleep de woorden naar de juiste kosten.
Directe kosten
Indirecte kosten
HUUR
ARBEIDSKOSTEN
TELEFOONKOSTEN
WATER KOSTEN
INKOOP WAARDE VAN PRODUCTEN

Slide 11 - Sleepvraag

Vaste kosten
  • Veranderen niet met de productie mee

Voorbeelden:
Huur, vast personeel, marketing (reclame), abonnementen

Slide 12 - Tekstslide

Variabele kosten
  • veranderen met de productie mee
  • hogere productie, meer kosten

Voorbeelden:
Grondstoffen, elektriciteit, materialen, oproepkrachten

Slide 13 - Tekstslide

Afschrijving
Waardevermindering van kapitaalgoederen: de investeringen in kapitaalgoederen worden elk jaar minder waard.

Slide 14 - Tekstslide

Afschrijvingskosten berekenen
Formule:
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren

Slide 15 - Tekstslide

Een voorbeeld
Een ondernemer koopt 2 zaagmachines voor elk € 2.500. Hij gaat er vanuit dat deze machines 5 jaar mee gaan en een restwaarde hebben van € 500. 
Bereken de totale afschrijving per jaar.
2.500 - 500 = 2.000
2000 : 5 = 400
2 machines : 400 x 2 = 800
Afschrijving per jaar is € 800 voor beide machines.

Slide 16 - Tekstslide

Jaap heeft een bouwbedrijf. Wat is een voorbeeld van variabele kosten?
A
afschrijving van zijn bedrijfspand
B
afschrijving van de vlakdiktebank
C
energiekosten voor zijn freesmachine
D
afschrijving van zijn vlakbank

Slide 17 - Quizvraag

Piet gaat een begroting maken voor een tafel. Wat hoort bij de indirecte kosten? Meerdere antwoorden zijn juist.
A
Arbeidsuren
B
Kosten van de schroeven
C
Kosten voor energie
D
Salaris van de secretaresse

Slide 18 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden uit wat afschrijving betekent.

Slide 19 - Open vraag

Wat is de formule voor het berekenen van de afschrijvingskosten per jaar?
A
restwaarde : gebruiksduur
B
bedrijfsduur : aanschafwaarde
C
restwaarde : bedrijfsduur
D
(aanschafprijs - restwaarde) : gebruiksduur

Slide 20 - Quizvraag

Een onderneming koopt een bestelwagen voor € 30.000 en gaat deze 3 jaar gebruiken. Daarna is de bestelwagen niks meer waard. Hoeveel bedragen de afschrijvingen per jaar?
A
€ 10.000
B
€ 90.000

Slide 21 - Quizvraag

De huur van een bedrijfspand zijn
A
Vaste kosten
B
Variabele kosten

Slide 22 - Quizvraag

Variabele kosten veranderen mee met de productie
A
Niet waar
B
Waar

Slide 23 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van vaste kosten
A
Verzekeringen
B
Vast personeel
C
Materialen
D
Abonnementen

Slide 24 - Quizvraag

Schrijf 3 dingen op die je tijdens deze les hebt geleerd.

Slide 25 - Open vraag

Schrijf op wat je nog niet goed hebt begrepen

Slide 26 - Open vraag