In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Taalcompleet - Thema 4
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het onderwerp?
Slide 2 - Open vraag
Wat is het werkwoord?
Slide 3 - Open vraag
Welke zin is goed?
A
Vandaag ik moet werken.
B
Vandaag moet ik werken
Slide 4 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Daarom ik breng de kinderen niet naar school.
B
Daarom breng ik de kinderen niet naar school.
Slide 5 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
De buurvrouw brengt ze vandaag.
B
De buurvrouw ze vandaag brengt.
Slide 6 - Quizvraag
Welke zin is goed?
A
Morgen ik werk thuis.
B
Morgen werk ik thuis.
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Open vraag
Maak goede zinnen: 1. De medewerker... (aanwijzen) 2. Ik ... (uitzoeken - trui) 3. Hoe laat... (opstaan)
Slide 9 - Open vraag
Welk adres is juist?
A
Jan de Vries
1234 AB Amsterdam
Hoofdstraat 12
B
Hoofdstraat 12
1234 AB Amsterdam
Jan de Vries
C
Jan de Vries
Hoofdstraat 12
1234 AB Amsterdam
D
1234 AB Hoofdstraat 12 Amsterdam
Jan de Vries
Slide 10 - Quizvraag
Je wilt een kaart sturen naar Emma van der Meer. Ze woont in de Lindenlaan op nummer 34 in Utrecht. De postcode is 5678 CD
Slide 11 - Open vraag
Je bent op vakantie in Spanje. Schrijf een kaart aan je vriend/vriendin om te vertellen hoe het daar is. Gebruik de volgende vragen als hulp:
Waar ben je? Hoe is het weer? Wat heb je vandaag gedaan? Schrijf minimaal 3 zinnen.
Slide 12 - Open vraag
Lieve Anna, Ik hoop dat het goed met je gaat! Wij zijn nu op vakantie in Italië. Het is hier prachtig en we hebben al veel mooie plekken gezien. Gisteren hebben we een lange wandeling gemaakt in de bergen en vandaag gaan we naar een klein dorpje. Ik kan niet wachten om je weer te zien en alles te vertellen! Tot snel! Liefs, Emma Van wie is de kaart?
A
Anna
B
Italië
C
Emma
D
Liefs
Slide 13 - Quizvraag
Lieve Anna, Ik hoop dat het goed met je gaat! Wij zijn nu op vakantie in Italië. Het is hier prachtig en we hebben al veel mooie plekken gezien. Gisteren hebben we een lange wandeling gemaakt in de bergen en vandaag gaan we naar een klein dorpje. Ik kan niet wachten om je weer te zien en alles te vertellen! Tot snel! Liefs, Emma Voor wie is de kaart?
A
Anna
B
Italië
C
Emma
D
Liefs
Slide 14 - Quizvraag
Hoe lang blijven Sophie en Eva nog samen?
Hoi Pieter!
Ik ben met Sophie in Berlijn. Onze vakantie is geweldig! Het is lekker weer: de zon schijnt en het is 25 graden. We hebben veel leuke dingen gedaan.
Sophie gaat overmorgen naar huis. Daarna ga ik naar Wenen om mijn broer te bezoeken. Daar blijf ik nog een paar dagen.
Kun je mijn groeten doen aan Lisa?
Tot gauw!
Eva
Slide 15 - Tekstslide
Hoi Mark! Ik ben met Iris in Rome. Het is hier fantastisch! Iris vertrekt morgen naar huis, en ik ga naar Barcelona. Doe je de groeten aan Tim? Groetjes, Lara
Hoe lang blijven Iris en Lara nog samen?
A
1 dag
B
2 dagen
C
3 dagen
D
4 dagen
Slide 16 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Gisteren heeft zij een boek in de bibliotheek geleend.
B
Zij heeft in de bibliotheek een boek gisteren geleend.
C
In de bibliotheek heeft zij gisteren een boek geleend.
D
Een boek heeft zij geleend in de bibliotheek gisteren.
Slide 17 - Quizvraag
Welke zin is correct?
A
Gisteren hij is naar het feest gegaan.
B
Hij is naar het feest gegaan gisteren.
C
Gisteren is hij naar het feest gegaan.
D
Hij is gegaan naar het feest gisteren.
Slide 18 - Quizvraag
Dictee (H4, 28)
Slide 19 - Open vraag
Einde
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Open vraag
Slide 23 - Open vraag
Kijk goed naar de woorden:
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Open vraag
We gaan deze opdracht samen doen
Je houdt van sporten. Je zoekt andere mensen om samen te sporten. Je schrijft een berichtje voor een groep.
In je berichtje schrijf je:
- wat je wilt doen;
- waar je dat wilt doen;
- wanneer je dat wilt doen;
- hoe vaak je dat wilt doen;
- hoe mensen kunnen reageren op jouw berichtje.
Schrijf het berichtje.
Slide 26 - Tekstslide
Jouw vriend(in) heeft problemen op school. Je schrijft een brief aan een vriend(in) over wat er aan de hand is. In je brief schrijf je: waarom je vriend(in) problemen heeft; wat je denkt dat hij/zij daarvan vindt; wat jij vindt van de situatie; wat je gaat doen om te helpen. Geef minimaal twee mogelijke oplossingen (je moet zelf iets verzinnen). Schrijf de brief.
Zorg dat het duidelijk is voor wie de brief is en van wie de brief komt. Kies ook de juiste toon.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.