Ch 5 6 ed bron h het bijvoeglijk naamwoord ( en P. C)

• Frans
• Middelbare school
• mavo, havo
• Leerjaar 1

Lesdoel: aan het einde van de les...

- herhaling vorige les

-herken ik Franse bijvoeglijk naamwoorden
- weet ik de verschillende vormen van bijvoeglijke naamwoorden in het Frans
- kan ik zelf in een Franse zin het bijvoeglijk naamwoord plaatsen

wat zijn de vormen van
hebben in het Frans

wat is de passé
composé

hoe maak je de passé composé
van manger

            wat is de passé composé van manger, ik heb                  gegeten

1. mange
2. mangé
3. j'ai mangé
4. tu as mangé

hoe zeg je: wij hebben gedanst (danser)

zij hebben gepraat

1. vous avez parlé
2. nous avons parlé
3. il a parlé
4. ils ont parlé

wat is een bijvoeglijk
naamwoord

Welke Franse bijvoeglijke
naamwoorden ken ik al?

het bijvoeglijk naamwoord

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord (= personen en dingen).

Het bijvoeglijk naamwoord in het Frans past zich aan, aan het zelfstandig naamwoord.




BV:  Marie is klein     - Marie est petite

Choisi le bon adjectif:

Le sac à dos est .......

1. grand
2. grande
3. grands

Choisis le bon adjectif:

Mon copain est ......

1. charmant
2. charmante
3. charmants

Choisis le bon adjectif:

C'est une fête .......

1. génial
2. géniale
3. géniales

Choisis le bon adjectif:

Mélanie et Iris sont ....... en maths.

1. fort
2. forte
3. forts
4. fortes

Choisis le bon adjectif:

Mes copains sont ....

1. intelligent
2. intelligente
3. intelligents
4. intelligentes

het bijvoeglijk naamwoord

MAAR:
Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een –e? Dan krijg je geen extra –e bij vrouwelijke woorden enkelvoud!
BV: La voiture est rouge en niet rougee

Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op een –s? Dan krijg je geen extra –s bij mannelijke woorden meervoud!
BV: Les pantalons sont gris en niet griss

Écris la bonne forme de l'adjectif:
Mon frère est blond - ma soeur est ....

Écris la bonne forme de l'adjectif:
Il est petit - Elle est ......

Écris la bonne forme de l'adjectif:
il est jeune - elle est .......

Écris la bonne forme de l'adjectif:
mon frère est intelligent - ma soeur est .......

Écris la bonne forme de l'adjectif:
mon jean noir-ma jupe .....

Traduis:
Ils sont très ......... (groot)